De Herfstschroeforchis is een kleine orchis die bloeit in de nazomer. Tijdens de winter blijft enkel een bladrozet over waaruit eind augustus de bloeistengel en de nieuwe rozet tevoorschijn komen. De stengel en schutbladeren bevatten klierharen. De schroefvormige aren dragen witte bloemen met een kruidige geur en staan soms met meerdere bloeistengels bijeen in polletjes als gevolg van zijscheutvorming aan de stengelbasis. Deze orchis komt vooral voor in Midden- en Noord-Europa alhoewel ze zeer zeldzaam is in Nederland. De bladrozetten groeien op matig vochtige, basenrijke tot zwak zure schrale bodems. De plantjes vertoeven voornamelijk in weilanden die slechts licht bemest worden
Het areaal van herfstschroeforchis is beperkt tot West-, Centraal- en Zuid-Europa. De soort komt voor vanaf de Pyreneeën noordwaarts tot Ierland, Engeland en Denemarken. Naar het oosten toe komt ze voor tot in Duitsland, de Balkan en Griekenland. In de Kaukasus ligt een geïsoleerde voorpost van het areaal. In België kende herfstschroeforchis een 20-tal groeiplaatsen in Wallonië, waarvan er tegenwoordig nog slechts één overblijft (SAINTENOY-SIMON 1999). Buiten Vlaanderen liggen de dichtstbijzijnde populaties nu in Wallonië, Nederlands- Zuid-Limburg en Zeeland (Goeree). Ook in Noord-Frankrijk wordt de soort nog aangetroffen, vooral in de kuststreek.
In het negentiende-eeuwse Vlaanderen lagen de voornaamste vindplaatsen in de buurt van de Maasvallei (Kanne), de Voerstreek, de omgeving van de Demervallei en in het Hageland. Daarnaast zijn er enkele waarnemingen uit het Gentse en van de kust (omgeving Klemskerke). Zoals elders in Europa ging herfstschroeforchis ook in Vlaanderen sterk achteruit tengevolge van het wegvallen van extensieve begrazing en vermesting van de groeiplaatsen (onder meer via atmosferische stikstofdepositie). De laatste waarneming in Vlaanderen dateert van 1905. Door haar kleine bladrozetjes kan de soort in de eerste levensjaren gemakkelijk over het hoofd gezien worden. Bovendien groeit de plant meerdere jaren vooraleer ze een eerste keer een bloeiaar vormt.
Herfstschroeforchis is een kleine tot zeer kleine, grijsgroene nazomerbloeier met twee of soms meer langwerpige wortelknollen. Zij overwintert met een bladrozet, die tot in de voorzomer (uiterlijk tot in juli) in functie blijft. Te midden van de afgestorven resten van die rozet verschijnen omstreeks eind augustus de bloeistengel en de nieuwe rozet, die naast deze stengel staat. De rozetbladeren zijn eirond en zelden langer dan drie centimeter. De stengel draagt alleen schubvormige bladeren; de bovenste hiervan hebben een gewimperde rand. Stengel, aarspil en schutbladen zijn met klierharen bezet. De bloeiwijze is een smalle aar, waarvan de voet eventueel trosvormig is. De bloemen staan in één rij, die een schroeflijn beschrijft. De groene schutbladen bedekken het vruchtbeginsel. Dit staat rechtop en is aan de top haaks omgebogen, zodat het klokvormige, vuilwitte bloemdek naar buiten gekeerd is. Het vruchtbeginsel is weinig of niet gedraaid. De bloemen geuren kruidig-zoet. De omhoogwijzende sepaal vormt met de petalen een helm; de zijdelingse sepalen staan iets uitgespreid. De kortere, ongespoorde lip is bootvormig, naar het midden groen, aan de top naar onder gebogen, aan de basis met twee nectarklieren. De twee stuifmeelklompjes hebben een gemeenschappelijk hechtschijfje, dat tussen twee glazige tanden van het snaveltje ligt. Voor zover bekend, wordt de plant door bijen bestoven; de vruchtzetting is doorgaans goed (wellicht dank zij het ontbreken van concurrerende nectarplanten in het naseizoen). Af en toe staan twee of meer bloeistengels bijeen in polletjes. Deze ontstaan doordat aan de stengelbasis soms meer dan één zijscheut gevormd wordt, waarna elke zijscheut een eigen knolvormige wortel en later een bloeistengel voortbrengt.
Herfstschroeforchis is een van de drie in Europa voorkomende vertegenwoordigers van een voornamelijk Noord-Amerikaans geslacht met ruim dertig soorten. Zij komt voor in het Middellandse Zeegebied en verder noordwaarts in Europa tot Noord-Engeland en het zuiden van het Oostzeegebied. In Nederland stond zij vroeger op enkele tientallen plaatsen in het zuiden, midden en oosten, met name in Gelderland en aangrenzend Overijssel. Thans is zij alleen nog bestendig aanwezig op één plek in Zuid-Limburg en één op Goeree.
Herfstschroeforchis groeit op zonnige, grazige, niet te droge en ook niet uitgesproken natte plaatsen op basenrijke, zwak zure tot zwak basische, vrij schrale bodem. Met haar tengere postuur is zij aangewezen op terreinen waar de grasmat zeer kort wordt gehouden; zij verdraagt enige betreding en gedijt goed bij lichte bemesting, maar verdwijnt snel bij een zwaardere mestgift. Het best handhaaft zij zich in weilanden, al is zij ook wel in hooiland aangetroffen. Op vroongronden -- sinds eeuwen beweide binnenduinen -- van Goeree staat Herfstschroeforchis vooral langs de randen van valleitjes. De planten staan hier in een rij van één plant breed op de grens van droog en vochtig terrein, dus 's zomers in de overgangszone van een bruine naar een groene grasmat. Dergelijke rijtjes zijn met name te vinden aan de voet van tamelijk steile zuidhellingen van duinkopjes. Behalve in zulke lintpatronen groeit Herfstschroeforchis ook wel meer verspreid op de bodem van vlakke, niet te natte valleien. Op 's winters onder water staande plaatsen laat zij verstek gaan, evenals in de wat weliger grasmat rondom drinkpoelen. Maar ook in terreindelen die zo schraal zijn dat het vee er weinig komt, is de plant afwezig. Hydrologisch gezien komt de Spiranthes-gordel overeen met de zone waar in de nawinter basenrijk grondwater tot in de wortelzone van de vegetatie doordringt. Een vergelijkbare groeiplaats op de vroongronden van Walcheren is bij de overstroming van 1953 verloren gegaan.
De laatste groeiplaats in Zuid-Limburg betreft een zuidhelling waar aan de oppervlakte een mozaïek van krijt en diverse typen leem aan te treffen is. Herfstschroeforchis staat zowel op vrij zure als op basische leem en ook op krijt, dat met een dun leemlaagje bedekt is. Hoe verschillend de landschappelijke context van de Goereese en de Zuid-Limburgse groeiplaats ook is, in plantengroei vertonen ze een opvallende overeenkomst. Op beide plekken staat behalve Herfstschroeforchis ook haar familielid Harlekijn, van alle Orchideeën degene waar zij in standplaatskeuze het meest op lijkt. Gemeenschappelijk aan de twee groeiplaatsen zijn voorts onder meer Gewoon reukgras (Anthoxanthum odoratum), Rood zwenkgras (Festuca rubra subsp. commutata), Fijn schapengras (F. ovina subsp. tenuifolia), Tandjesgras (Danthonia decumbens), Gestreepte witbol (Holcus lanatus), Kamgras (Cynosurus cristatus), Bevertjes (Briza media), Smal fakkelgras (Koeleria macrantha), Voorjaarszegge, Zeegroene en Blauwe zegge (Carex caryophyllea, flacca en panicea), Gewone veldbies (Luzula campestris), Grote tijm (Thymus pulegioides), Muizenoor (Hieracium pilosella), Gewone vleugeltjesbloem (Polygala vulgaris), Tormentil (Potentilla erecta), Gewoon biggenkruid (Hypochaeris radicata), Gewone rolklaver (Lotus corniculatus subsp. corniculatus), Knolboterbloem (Ranunculus bulbosus), Knoopkruid (Centaurea jacea), Geelhartje (Linum catharticum), Gewone brunel (Prunella vulgaris), Smalle weegbree (Plantago lanceolata) en Madeliefje (Bellis perennis). Deze lange, maar niet uitputtende opsomming moge tevens een indruk geven van de soortenrijkdom van de desbetreffende vegetaties.
In wat voor vegetaties Herfstschroeforchis elders in Nederland heeft gestaan, is niet goed te reconstrueren. De oudere opgaven betreffen veentjes en vochtige tot drassige weiden en heiden; voor de omgeving van Amersfoort worden als standplaats "moerassige maar niet zeer vochtige gronden" vermeld. Bij Apeldoorn vestigde zij zich op braakliggend akkerland, iets wat ook in Engeland is waargenomen. Dit mag opmerkelijk genoemd worden voor een soort die het op haar huidige groeiplaatsen juist moet hebben van duurzaam constant grondgebruik, in casu beweiding. Wordt op plekken waar zij achteruitgaat, het beheer ten gunste van deze plant gewijzigd, dan duurt het nog meer dan tien jaar voordat eventueel herstel van de populatie zichtbaar wordt: pas dan kunnen de eerste nieuwe zaailingen het bloeistadium bereikt hebben.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Dit sierlijke orchideetje met zijn typisch spiraalsgewijs gedraaide bloeiwijze houdt van kortgrazige, open vegetaties in volle zon op licht zure tot basische, lemige zandgrond en kalkverweringsgrond. De aanwezigheid van een plaatselijke stuwwatertafel lijkt van belang, want de soort houdt van droog in de zomer en vochtig in de winter. Verwarring met zomerschroeforchis is in een aantal gevallen niet uitgesloten, maar de beide soorten hebben duidelijk verschillende standplaatsen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.