Grote veldbies is een forse, middelhoge, soms hoge, glanzend diepgroene, in vrij dichte pollen groeiende voorzomerbloeier. Ze is kenmerkend voor hellingbossen op zure leemgrond, speciaal voor het Veldbies-Beukenbos. Vooral op steile, aan erosie onderhevige noordhellingen kan zij talrijk optreden.
Het areaal van grote veldbies omvat een groot deel van Europa. De soort is het meest algemeen in het westen. In het noorden reikt het areaal tot Midden-Noorwegen (in Zuid-Zweden is de plant op een aantal plaatsen ingeburgerd). Oostelijk loopt het verspreidingsgebied tot in Polen, Roemenië en de Balkan, met verderop nog enkele geïsoleerde voorposten in de Kaukasus en Klein-Azie. In Zuid-Europa komen andere ondersoorten voor of is de soort zeldzaam. In België is ze vooral algemeen ten zuiden van de lijn Samber-Maas. Verder komt ze voor in een beperkt deel van het Brabants district.
In Vlaanderen is grote veldbies globaal zeldzaam. In vergelijking met de eerste karteerperiode valt vooral een aantal nieuwe, verspreide vindplaatsen in Oost-Vlaanderen en Limburg op. Verscheidene van die vindplaatsen betreffen populaties die ontstaan zijn uit tuinafval, zo onder meer in Nazareth en Gent, en mogelijk ook de vindplaatsen in de omgeving van Merelbeke-Oosterzele. Ook over de oorsprong van een aantal Limburgse groeiplaatsen bestaan er twijfels, bijvoorbeeld die te Houthalen. In andere gevallen betreft het vrij duidelijk stinsenplanten, zoals in het kasteel Muizenhof, in het Antwerpse Muizen. Concluderend kan men stellen dat het natuurlijke areaal in Vlaanderen waarschijnlijk beperkt is tot het bosrijke heuvelgebied van de Vlaamse Ardennen, de oud-bosrelicten van het zuiden van Vlaams-Brabant (waaronder het Zoniënwoud) en de bossen van de Voerstreek.
Grote veldbies is een forse, middelhoge, soms hoge, glanzend diepgroene, in vrij dichte pollen groeiende voorzomerbloeier met schuin omhoog staande wortelstok. De bloemen staan met twee tot vijf bijeen in kluwens, die tot een losse, wijd vertakte en sterk samengestelde, vaak tuilvormige bloeiwijze verenigd zijn, waarvan de vertakkingen tenslotte vaak deels terugslaan. Aan de voet van de bloeiwijze staan een of twee korte schutbladen. De doosvrucht is toegespitst in een fijne, vrij lange snavel. De zaden dragen aan de top een zeer klein aanhangsel.
Grote veldbies komt voor in West-, Midden- en Zuid-Europa, noordwaarts tot de kuststrook van Zuid- en Midden-Noorwegen, zuidwestwaarts tot Midden-Spanje, oostwaarts tot het westen van de Kaukasus. In Nederland is zij plaatselijk vrij algemeen in Zuid-Limburg; verder komt zij hier en daar in heuvelachtige gebieden verder noordwaarts voor: in het Leudal bij Roermond, en op hellingen in de omgeving van Nijmegen. Dit verspreidingspatroon lijkt op dat van Schaduwkruiskruid (Senecio nemorensis subsp. fuchsii) en Eenbloemig parelgras (Melica uniflora), al dalen beide van nature wat verder in de laagvlakte af dan Grote veldbies, wier aanwezigheid op een paar verspreide plekken elders op het pleistoceen en aan de binnenduinrand vrijwel zeker teruggaat op invoering met zadenmengsels.
Grote veldbies is kenmerkend voor hellingbossen op zure leemgrond, speciaal voor het Veldbies-Beukenbos. Vooral op steile, aan erosie onderhevige noordhellingen kan zij talrijk optreden. De groeiplaatsen hebben een koele, vochtige atmosfeer; in het zuiden van haar areaal geldt zij zelfs als een koude-indicator, kenmerkend voor vorstgaten en dergelijke. De bodem is al of niet kalkhoudend, min of meer vochtig, soms nat, en vertoont dikwijls een nogal trage strooiselomzetting. Vooral op het zogenaamde vuursteeneluvium -- een zware, grindrijke, kalkloze leem, ontstaan door verwering van afzettingen met vuursteenbanken -- komt Grote veldbies voor; op krijt alleen als dit met afgeschoven humeuze leem bedekt is. Bij aanplanting van uitheemse loofbomen als Tamme kastanje (Castanea sativa) of Amerikaanse eik (Quercus rubra) handhaaft zij zich, maar naaldhoutaanplanting is voor deze plant ongunstig. Op kalk- en voedselarme grond heeft zij behalve Bochtige smele (Deschampsia flexuosa), Lelietje-van-dalen (Convallaria majalis) en Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum) voornamelijk hele en halve houtgewassen als metgezel, waaronder Bramen (Rubus fruticosus s.lat.), Wilde kamperfoelie (Lonicera periclymenum) en Wilde lijsterbes (Sorbus aucuparia); in de moslaag is doorgaans Gewoon sterrenmos (Mnium hornum) present. Op wat rijkere bodem wordt Grote veldbies vergezeld door onder meer Hazelaar (Corylus avellana), Klimop (Hedera helix), Bosanemoon (Anemone nemorosa), Gele dovenetel (Galeobdolon luteum), Gewone salomonszegel (Polygonatum multiflorum), Bosgierstgras (Milium effusum) en Gewoon rimpelmos (Atrichum undulatum). De paar plekken waar de soort is ingeburgerd, betreffen landgoedbossen op vochtige zandgrond. -- Grote veldbies is voedselplant van de kokermot Coleophora sylvaticella en de grasmineermot Elachista regificella.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Grote veldbies groeit in Vlaanderen bijna uitsluitend in matig voedselrijk loofbos, vooral in het zeldzame veldbies-beukenbos. De soort staat gewoonlijk op lemige tot zandlemige, vochthoudende tot matig vochtige, soms iets venige bodems. Ze heeft een voorkeur voor (noord)hellingen. In de regel groeit ze op ruwe humus en is ze kalkmijdend. Toch komt men de soort ook wel eens tegen op geërodeerde hellingen in bostypen met een wat kalkrijkere bodem, maar dan uitsluitend op die plaatsen waar de kalk oppervlakkig is uitgeloogd of met wat zuurdere leem is overdekt. Ze gedijt onder vrij zware schaduw en houdt van koelte. Maar zelfs in het volle licht, bijvoorbeeld na windval of na een kapping, kwijnt ze zeker niet weg. Grote veldbies is in het algemeen gebonden aan oud bos. De soort kan via graszaadmengsels ook in parken terechtgekomen zijn.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.