Het Lelietje-van-dalen is een lage plant die in de tweede helft van de lente bloeit en in dichte groepen groeit. Het heeft een lange, dunne, kruipende wortelstok met spruiten die meestal twee lancetvormige bladeren en een kortere bloeistengel hebben. De bloemen zijn klokvormig, wit (zelden roze), en hangen aan gekromde steeltjes. Ze hebben een zoete geur. Na de bloei valt het bloemdek meestal af. De vuurrode bessen rijpen in het najaar. Lelietje-van-dalen groeit in verschillende bostypen, vaak massaal, op droge of vrij vochtige grond.
De soort komt over een groot deel van Europa voor, maar minder in het noorden en het zuiden. Verder oostwaarts groeit ze ook in de Kaukasus en in delen van West-Siberië en Noord- oost-Azië. In Noord-Amerika is ze op verscheidene plaatsen ingeburgerd. In Wallonië is de plant overal vrij algemeen.
In Vlaanderen is lelietje-van-dalen vrij algemeen. In vergelijking met de karteerperiode 1939-1971 is de plant er licht op vooruitgegaan. De oorzaak ligt voor een deel in de vertuining van het Vlaamse landschap: lelietje-van-dalen duikt meer en meer op in bossen met weekendverblijven, waar de soort ver- wildert vanuit aanplantingen. Zones waar ooit dergelijke optrekjes stonden (vooral de Zandstreek), kan men jaren na de afbraak ervan vaak feilloos lokaliseren door het bijna onver- mijdelijke lelietje-van-dalen.
Het Lelietje-van-dalen is een lage, in grote en dichte groepen groeiende plant, die in de tweede helft van de lente bloeit. Het heeft een lange, dunne, kruipende, zich vertakkende wortelstok, waaraan op de uiteinden bovengrondse spruiten ontspringen. Deze bestaan uit meestal twee grondstandige bladeren met daarnaast een gewoonlijk wat kortere, onbebladerde bloeistengel, het geheel aan de voet omhuld door enige droogvliezige, paarsachtige scheden. De twee bladeren zijn meestal ongeveer even lang, lancetvormig, dof en iets blauwig van tint, met een lange, gootvormige steel; de steel van het ene blad omsluit die van het andere blad, wat een stengelachtig geheel oplevert. Soms is nog een derde blad aanwezig, dat boven de twee andere uitsteekt. De driekantige bloeistengel draagt een naar één kant gekeerde tros met droogvliezige schutbladen. De klokvormige bloemen hangen aan gekromde steeltjes en hebben een wit, zelden rozeachtig, vergroeidbladig bloemdek met omgebogen slipjes. De meeldraden staan op de voet van het bloemdek ingeplant. Het vruchtbeginsel draagt een korte stijl met een drielobbige stempel, die binnen de omhulling van het bloemdek blijft. De bloem heeft een fijne, zoete geur. Na de bloei valt het bloemdek meestal af, maar soms blijft het lang om de vrucht zitten. De glanzende, vuurrode bessen zijn pas in het najaar rijp; vaak zijn de bladeren dan al aan het verwelken.
Lelietje-van-dalen is inheems in het grootste deel van Europa, in de Kaukasus, hier en daar in West-Siberië en - in een andere vorm - in Oost-Azië; in oostelijk Noord-Amerika is het ingevoerd. In Nederland is het plaatselijk vrij algemeen in de pleistocene streken, Zuid-Limburg en de duinen; elders komt het sporadisch voor. De plant behoort zeker tot onze oorspronkelijke wilde flora, maar wordt ook zeer veel gekweekt en is op tal van plaatsen aangeplant en verwilderd, zodat de grens tussen oorspronkelijk en verwilderd voorkomen in veel gebieden nauwelijks te trekken is.
Lelietje-van-dalen is te vinden in nogal uiteenlopende bostypen; als bosplant is het minder algemeen dan Gewone salomonszegel, maar waar het voorkomt, treedt het veelal massaal op. Meestal staat het op droge grond, maar ook op vrij vochtige bodem zijn soms aanzienlijke groepen van deze plant te vinden. In matige schaduw gedijt het goed; in diepe schaduw kwijnt het en verdwijnt het op den duur. In de pleistocene streken staat het vooral in loofbossen van het type Gierstgras-Beukenbos op lemige, voedselrijke, zwak zure grond en dan met name op keileem en aan de rand van beek- en rivierdalen. In het bostype Wintereiken-Beukenbos op zuurdere en voedselarmere bodem staat Lelietje-van-dalen voornamelijk in de wat voedselrijke randen. In beide soorten bossen is het meer onder Eiken (Quercus spp.) dan onder Beuk (Fagus sylvatica) te vinden. Verder staat het in houtwallen en lanen. In Zuid-Limburgse hellingbossen groeit het zowel op leem, löss en zand als op krijt, zelfs op weinig verweerde krijtbodem; op grindrijke afzettingen komt het minder voor. In de duinstreek is Lelietje-van-dalen overvloedig aan te treffen in Duin-Eikenbossen in ontkalkte oudere duinen, maar ook in Duin-Berkenbos in jongere delen van het duin kan het talrijk zijn. Soms ook staat de plant in onbeschaduwd duinterrein. Groeiplaatsen in kleistreken betreffen voornamelijk bossen op buitenplaatsen, en hier groeit Lelietje-van-dalen dan nog het best op relatief zandige, hooggelegen, uitgeloogde plekken. Het voorkomen zal hier in de regel op aanplanting teruggaan; dat geldt anderzijds ook voor groeiplaatsen op van nature uitgesproken voedselarm zand, zoals in de duinen van de Waddeneilanden. Planten waarmee deze soort samen voorkomt, zijn onder meer Bosgierstgras (Milium effusum), Witte klaverzuring (Oxalis acetosella), Klimop (Hedera helix), Schaduwgras (Poa nemoralis), Bleeksporig bosviooltje (Viola riviniana), Gewone salomonszegel, Valse salie (Teucrium scorodonia) en Hulst (Ilex aquifolium).
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Van nature groeit lelietje-van-dalen vooral in de halfschaduw in loofbos op een eerder droge, tamelijk zure leem- of zandbodem. Doorgaans groeit de plant er in grote aantallen op niet al te rijke, eerder stikstofarme gronden. In tal van landgoederen, parken en tuinen werd de soort omwille van de geur van de bloemen ooit aangeplant. Daar kon ze zich dikwijls handhaven en uitbreiden op standplaatsen waar ze van nature niet of weinig zou voorkomen, zoals op wat zwaardere, voedselrijke, lemige tot kleiige bodems. Onder natuurlijke omstandigheden vindt men lelietje-van-dalen in de Leemstreek vooral in bossen van het type gierstgrasbeukenbos (bv. in de Vlaamse Ardennen en het Zoniën- en Meerdaalwoud) en in de zandlemige overgangszone in het type wintereiken-beukenbos. In de Vlaamse Zandstreek en in de Kempen groeit de plant in de rij- kere varianten van het zomereiken-berkenbos. Lelietje-vandalen heeft een matige binding met oud bos. Buiten het bos wordt de soort ook wel eens gevonden langs houtkanten en wat bredere hagen. In het algemeen gaat het dan om oud-bosrelicten of landschapselementen die naadloos aansluiten op bossen met lelietje-van-dalen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.