Het Glanshaververbond is in zijn karakteristieke Vlaamse verschijningsvorm een hooiland- of wegbermvegetatie, waarin soorten als Glanshaver, Groot streepzaad, Grote bevernel, Pastinaak, Gewone bereklauw, Fluitenkruid, … meestal het aspect bepalen . Ook hooiweiden komen echter voor. Het verbond is best ontwikkeld op de voedselrijkere, vochtige bodems (zandleem, leem en klei) en is daardoor ook een van de meest productieve graslandvegetaties in Vlaanderen. Een lichte bemesting van dit soort graslanden was gebruikelijk. Behalve stalmest werd ook bevloeiing van het grasland toegepast als bemesting. Door het afnemen van het zuivere hooibeheer en door de intensievere landbouw in het algemeen zijn nauwelijks nog grote oppervlakten goed ontwikkeld Glanshaverhooiland bewaard buiten de reservaatssfeer. Op bermen en dijken komt het type, zij het in enigszins gewijzigde vorm, wél nog talrijk voor.
Het Glanshaververbond heeft een pan-Europese verspreiding.
Van Landuyt et al. (1999) schatten de oppervlakte aan ‘mesofiel hooiland (glanshaverhooilanden)’ (Biologische waarderingskaart-symbool : Hu) minimaal 1880 en maximaal 2950 ha groot. Dit betekent 0,14-0,22 % van de oppervlakte in Vlaanderen. De correctheid van deze cijfers is moeilijk exact in te schatten. Op de biologische waarderingskaart wordt Hu relatief snel toegekend aan slecht ontwikkelde vormen van Glanshaverhooiland op perceelsniveau. Wegens gebrek aan BWK-eenheid voor het Alopecurion zijn ook deze graslanden mee inbegrepen. Anderzijds worden er zeer veel wegbermen die een Hu-aanduiding verdienen niet aangeduid. Met een marge van ongeveer 1000 ha is de oppervlakte vermoedelijk toch redelijk goed ingeschat. In Vlaanderen is het Glanshaver-verbond in relatief goed ontwikkelde vorm met opnamen gedocumenteerd van: Limburg (de vloeiweiden te Lommel, talrijke berm-, dijk- en graslandlocaties langs de Grensmaas zoals Stokkemdijk, Booien, Bichterweerd, Elen, Heppeneert, Negenoord, Wissen, Kerkeweerd, Meeswijkstukken, groeve te Maaswinkel, boomgaard te Maaswinkel, Vucht, dijk Molenveldbocht, Koningssteen, Hochter Bampd, Kinrooi, Kessenich, Maaseik, Leut Maasmechelen, Eisden Maasmechelen, Boorsem Geneut Maasmechelen, …, het Schulensbroek te Herk-de-Stad, dijk Albertkanaal te Gellik, de westelijke mijnverzakkingen te Heusden-Zolder, de Dorpsbeemden te Diepenbeek, Borgloon, Runkelen-Sint-Truiden, Komveldstraat Lanaken-Veldwezelt, Bilzen Rosmeer, wegberm Molenweg Vlijtingen, Bilzen Klein-Spouwen, Maastrichterweg Riemst-Herderen, Blijlever Peer-Wijchmaal, Molhemstraat Peer, oude spoorwegdijk Boseind Neerpelt, wegbermen in alle deelgemeenten van de Voerstreek, Tiendeberg Kanne Riemst, vallei van de Dommel, vallei van de Bollisserbeek) Brabant (de Dijlevallei te Oud-Heverlee, de E411 te Overijse, Donkerstraat Ternat, Bellestraat Essene-Affligem en Teralfene-Affligem, Sint-Antoniusstraat Daaluikhoven, de Demerbroeken te Scherpenheuvel-Zichem, Demerbroeken te Langdorp-Aarschot, Aarschot-Schoonhoven, Diest-Webbekom, Boutersem-Vertrijk, Herent-Veltem-Beisem,Begijnendijk-Betekom,Vorsdonkbos-Turfputten te Gelrode-Aarschot, Lindestraat Kortrijk-Dutsel-Holsbeek, Dalemstraat Kortrijk-Dutsel-Holsbeek, Halderstraat Tielt-Winge-Houwaart, Watermanstraat Meensel-Tielt-Winge, Hoegaardensesteenweg Opvelp-Bierbeek, wegberm Oude Vijvers Boutersem, Halense baan Kortenaken-Waanrode, Halense baan Bekkevoort-Molenbeek, Bosstraat Ternat Sint-Katharina-Lombeek, Waaienberg Opwijk, Zoutleeuw ‘t Vinne) Antwerpen (Doel, De Most-Balen-Kerkhoven, Geysemansstraat Kontich Waarloos, Notelarendijk Bornem, Bornem Het Moer, Itegemse steenweg Itegem-Heist-op-den-Berg, Mechelen Mechels broek) Oost-Vlaanderen (Oude spoorweg Brakel-Zottegem, Erpenstraat Herzele-Woubrechtegem, Marlboroughstraat Zwalm-Sint-Blasius-Boekel, Groenstraat Zwalm-Rozebeke, Leugenstraat Herzele Sint-Lievens-Esse, Brandkreekdijk Sint-Laureins-Sint-Margriete, Molenbeekvallei Erembodegem Aalst, Kruiskapel-Moorsel-Aalst, Aalst-Meldert-Kokerij, Aalst Meldert Huyskens, wegberm Scheurbroek Oosterzele, mijnwerkerspad Sint-Goriks-Oudenhove-Zottegem, Dendermonde Vlassenbroek, Hamme Kastel Grote wal, Waasmunster, Denderleeuw Dendervallei, spoorberm Jezuietengoed Maria-Aalter, Michel Geysemanstraat Waarloos, wegbermen Vrasene en Beveren) West-Vlaanderen (vestingen Ieper, dijk verdronken weiden Ieper, Beneluxlaan Harelbeke, kanaalbermen kanaal Kortrijk-Bossuit, E19 Kortrijk-Ieper, jaagpaden van de Leie te Wielsbeke, Polderstraat Klemskerke De Haan, Ossenstraat Sint-Pieters Brugge, Lentestraat Dudzele Brugge, Brugsestraat Steenbrugge Oostkamp, Sashul Knokke-Heist, wegbermen Blankenberge, wegbermen Bredene, wegbermen De Moeren, wegbermen Eggewaartskapelle, wegbermen Houtave, wegbermen Nieuwkapelle, wegbermen Oeren, wegbermen Pervijze, wegbermen Slijpe, wegbermen Snaaskerke, wegbermen Heist, wegbermen Stalhille, wegbermen Steenkerke, wegbermen Stuivekenskerkewegbermen Uitkerke, wegbermen Vlissegem, wegbermen Wulpen, wegbermen Wulveringem, wegbermen Zuienkerke, Zeedijk-Burkeldijk Knokke) Het accent van de verspreiding van goed ontwikkeld Glanshaververbond ligt duidelijk op de kalkhoudende zandleem en leem op grind van het Maasland. Ook op de Brabantse en Oost-Vlaamse zandleem en leem komen vertegenwoordigers met Groot streepzaad en Grote bevernel nog frequent voor. Elders is het aantal kensoorten eerder beperkt. Op rivier- of polderklei in het Antwerpse en het West-Vlaamse is Grote bevernel vaak de enige kensoort. Ook de Pastinaakvertegenwoordigers zijn vooral polderklei-gebonden. In de zandstreken is Glanshaververbond met Beemdkroon vaak een indicator van spoorwegsintels of arduinsteenslag. De vloeiweiden van Lommel kunnen als een van de mooiste Glanshaververbondvoorbeelden bestempeld worden. Groot streepzaad, Grote bevernel, Glad walstro, Beemdkroon en Beemdooievaarsbek komen er voor als kensoorten, naast de exclusieve Weideklokje, Bergklokje en Bonte crocus en alle klassieke differentiërende schermbloemigen. Het spectrum wordt er verder vervolledigd door zeldzame soorten zoals Herfsttijloos en Knolsteenbreek. Daarnaast komen er tal van zeldzamere graslandsoorten voor als Zwartblauwe rapunzel, Addertong, Witte narcis, Gulden sleutelbloem, Gewone vogelmelk, Grote pimpernel… Opvallend en karakteristiek is verder dat in deze mooie vertegenwoordigers niet Gewone glanshaver de dominante soort is, maar Gestreepte witbol, Gewoon reukgras, Rood zwenkgras of Grote vossestaart. De derivaatgemeenschap Pastinaak [Arrhenatherion/Artemisietea] heeft dezelfde verspreiding in de polders als de goed ontwikkelde polder-Glanshaververbonden. De derivaatgemeenschap Steeneppe-[Arrhenatherion/Artemisietea] is uitsluitend bekend van West-Vlaanderen, meer bepaald van Beveren-aan-de-IJzer, Boezinge, Brielen, Elverdinge, Gyverinckhove, Houtem, Izenberge, Krombeke, Leisele, Poeringe, Proven, Vlamertinge, Watou, Westouter en West-Vleteren. De overige vermelde derivaatgemeenschappen komen vermoedelijk zowat overal in Vlaanderen verspreid voor.
Goed ontwikkeld Glanshaververbond komt doorgaans op kalkhoudende zandleem, leem of klei voor. Op zandige bodems komen armere versies voor zonder de klassieke kensoorten. Antropogene bodembeïnvloedingen in de vorm van spoorwegsintels of arduinsteenslag kunnen ook in de zandstreek beter ontwikkelde vormen van het Glanshaververbond tot gevolg hebben. Vooral Beemdkroon reageert sterk op dit soort bodems. Op polderdijken is er vaak een klei-zand-vermenging aanwijsbaar. Vooral wanneer het om een vermenging met schelpenrijk zand gaat komen mooie Glanshaververbonden voor. In de Kempische wateringen zoals Lommel Kolonie bestaat de bodem uit pleistoceen dekzand van 20 cm tot anderhalve meter dik, bovenop een grindpakket van het Maasterras. Hier is slib- en basenaanvoer met Maaswater verantwoordelijk voor de voedselrijkdom. Het Glanshaververbond is niet grondwaterafhankelijk en overstroming komt zelden voor, met uitzondering van bewuste bevloeiing als bemestings-beheersvorm in de Kempense vloeiweiden van Lommel. Hier komen Zeg- en Zdg-bodems voor, die veel natter zijn dan gebruikelijk bij het Glanshaververbond. In Zeg is de variatie in waterpeil 20-40 cm beneden het maaiveld in de winter en 80-120 cm in de zomer. In Zdg is dat 40-60 cm in de winter en 120-150 cm in de zomer. In de abiotisch meer representatieve omstandigheden van de Dijlevallei reikt het waterpeil tot 10 cm beneden het maaiveld in de winter en zakt het tot 2 m in de zomer. Op de talrijke drogere dijken langs rivieren en kanalen bevindt de grondwatertafel zich in veel gevallen permanent op meerdere meter beneden het maaiveld. De meeste pH-metingen zijn afkomstig van wegbermen. De bodem-pH varieert van 5,1 tot 8,4. Minder dan een vierde van de pH’s bevindt zich in het zwak zure bereik. De zuurdere pH’s werden gemeten in de Kempen, op plaatsen met arduingrind op zand langs spoorwegen. Bijna drie vierde zijn neutrale pH’s (6,5-7,5). Dat geldt voor 100% voor de Maaslandvertegenwoordigers. Alleen in de polders werden ook matig basische pH’s aangetroffen. Dat geldt dan vooral voor de bermen met Pastinaak-aspect. In Lommel Kolonie zijn meetgegevens bekend van het bevloeiingswater. De bodem-pH schommelt rond de 5 in de natuurlijke bodems in de buurt, maar het kalkrijke Maaswater heeft een pH van 7,5 tot 8,2. De bodem-pH evolueerde in de jaren dat er bevloeid werd van 3,8-4,6 naar een zwak zure tot neutrale pH. De meeste Glanshaververbond-vertegenwoordigers komen weliswaar op vlak substraat voor, maar zuidgeëxposeerde vertegenwoordigers zijn vaak beter ontwikkeld. Dat valt in het bijzonder op voor de vertegenwoordigers met Pastinaak in de Polders, en voor de Beemdkroonvegetaties in het algemeen. Ook de Paarse morgenster-vegetatie van de Burkeldijk te Knokke is zuidgeëxposeerd. De meeste Glanshaverhooilanden worden gemaaid. Eerder uitzonderlijk is er nabeweiding of zuivere beweiding. De begraasde vertegenwoordigers bevinden zich vaak op hellingen naar dijken of wegbermen toe, waar ze wel begraasd, maar niet betreden worden. Het Glanshaververbond blijft alleen in drogere omstandigheden zijn karakter behouden onder begrazing. De poldervariante met Gewone pastinaak, Dubbelkelk, … is bijvoorbeeld goed tegen deze vorm van begrazing bestand. Dat geldt ook voor Beemdkroon.Vertegenwoordigers met Groot streepzaad zijn minst begrazingsbestendig. Vertegenwoordigers met Grote bevernel of Glad walstro vertonen een intermediaire tolerantie.
Net zoals bij vele andere graslandtypes tasten we enigszins in het duister over het precieze moment van ontstaan van Glanshaverhooiland. Met name of er ook zonder bemesting goed ontwikkeld Glanshaverhooiland op grote schaal voorkwam kunnen we moeilijk inschatten. Het mesten van grasland was in de middeleeuwen ondenkbaar. Alle mest was nodig voor het akkerland. Pas vanaf de intrede van de kunstmest was er wellicht stalmest over om ook wat grasland te mesten. Lindemans (1952) koppelt het ontstaan van hooiland en hooiweiden aan de opkomst van de woorden meers, beemd, bent, bant, baant en bannet in de Frankische tijd. De voornaamste verbetering die werd aangebracht was het droogleggen van de bodem door het delven van greppels. Deze kunstmatig ontwaterde gronden werden broeken genoemd. Het traditionele hooiland was in de middeleeuwen in de meeste gevallen hooiweide volgens Lindemans (1952). Het was de pachter van hooiland verboden jaarlijks meer dan één vrucht te oogsten op dit land. Het nagras of toemaat mocht niet gehooid worden, maar moest als weide gebruikt worden. De opvatting dat een hooiland maar één vrucht kon en mocht geven, had ook voor gevolg dat de dorpsgemeenschap het hooiland als allemansgoed beschouwde, zodra het hooi geoogst was. In vele gewesten was de toemaat van het hooiland gemene weide en in de vroege middeleeuwen was zij het wellicht overal. Alleen het hooiland van zelfstandige hoven was geen gemene weide na het hooien, maar voor het beheer maakte dat weinig verschil uit, want ook daar was nabeweiding veeleer de regel dan een tweede hooisnede. De oudste hooiweiden waren aan beken gelegen. Het aanleggen van rivierhooiland vergde grotere investeringen en vereiste dijkenaanleg. Onze rivierdijken zijn quasi zonder uitzondering van na de tiende eeuw. Ook deze waren gedurende de ganse middeleeuwen vooral hooiweide. Minstens vanaf de vroege negentiende eeuw werden reeds twee hooisnedes toegepast op sommige graslanden, met name deze die rivierwater konden overspoeld worden en zo, vóór de intrede van kunstmest, reeds konden bemest worden. Deze hooisnedes, in juni en half september, konden dan in oktober nog gevolgd worden door nabegrazing. Het lijkt er dus sterk op dat het meest typische Glanshaverhooiland, dat twee keer per jaar gehooid werd zonder nabeweiding, niet ouder is dan één à twee eeuwen. Over het ontstaan van een van de mooiste, maar tevens wat aberrant Glanshaverhooiland, namelijk dat van de vloeiweiden te Lommel Kolonie, zijn we wel in detail op de hoogte van het ontstaan (Noben 1979, Mertens & Simons 1982, Berten 1989, Hermans 1990). Halfweg de negentiende eeuw was er een landbouwcrisis in België. In de Kempen probeerde men 2000 hectare heidegebied rendabel te maken voor de landbouw door er een bevloeiingssysteem aan te leggen. Bedoeling was om kalkrijk en slibrijk Maaswater via de Zuid-Willemsvaart en het Kempens kanaal ( Schelde-Maas-kanaal van Bocholt naar Herentals) te gebruiken. Door de hogere ligging van de kanalen in het landschap kon men de bevloeiing relatief gemakkelijk bewerkstelligen. Tussen 1845 en 1848 werden acht terreinen ontgonnen : de Wateringen te Neeroeteren aan de Zuid-Willemsvaart, de vloeiweiden te Lozen (Bocholt) bij de aansluiting van beide kanalen, en een reeks locaties bij het Kempens kanaal (Hamont, Sint-Huibrechts-Lille, Achel, de Wateringen te Neerpelt, Bergeik Neerpelt, Lommel Kolonie). Later werden ook nog analoge systemen aangelegd als de Stevensvennen te Lommel, de Maat, Rauw en Buitengoor te Mol en de Wateringen te Arendonk. De inspiratie voor de werking van de systemen zou uit Italië afkomstig geweest zijn. Een blind eindigende bovensloot met talrijke uitlopers (‘bovenzoeven’) werd drie keer per jaar van water voorzien uit het kanaal. Het voedselrijke water sijpelde langs de geleidelijke helling door het terrein om tenslotte via de ‘onderzoeven’ in een ondersloot te belanden en afgevoerd te worden. Burny (1999) wijst er op dat die zogenaamde Italiaanse inspiratie voor de industriële bevloeiingssystemen met kanaalwater een miskenning is van het traditionele gebruik om te ‘weteren’ in de Kempen via de kleinere slootjes. Hij haalt talrijke voorbeelden aan die aantonen dat er zekere continuiteit is tussen de eeuwenoude traditionele en de industriële bewateringssystemen. In Lommel Kolonie werden op die manier 266 hectare bevloeid. Het golvende terrein kon en kan nu nog enkel manueel gemaaid worden. Er werden boeren uit Oost-en West-Vlaanderen aangetrokken om de terreinen te bevolken. Rond 1860 dropen de meesten reeds opnieuw af en moest het project als mislukt ervaren worden. Een grootgrondbezitter nam het systeem over. Het systeem hield volledig op te bestaan omstreeks 1925 toen ook deze er de brui aan gaf en grote delen werden nadien met populier beplant. Nu wordt enkel nog 9 hectare op deze traditionele manier als natuurreservaat in stand gehouden, zij het dat er nog slechts twee keer per jaar bevloeid wordt, via een gewijzigd systeem van ‘irrigatie door infiltratie’ dat eerder op populierenteelt dan op grasteelt afgestemd is. Dit systeem is minder gunstig daar het water langer stagneert, wat zuurstofgebrek en verzuring met zich kan brengen.
Het Glanshaververbond ontstond wellicht initieel door kappen van bos op voedselrijkere bodems. Hierbij wordt het Eiken-Haagbeukenbos of een neutrofiel eikenbos genoemd. Secundair is het Glanshaververbond waarschijnlijk sterk uitgebreid ten koste van andere graslandtypes. Kalkgraslandvegetaties (Mesobromion) die bemest worden wijzigen in eerste instantie meestal in Glanshaververbond. Het Glanshaververbond is voor een goede ontwikkeling aangewezen op een zekere kalkaanwezigheid. Het is duidelijk dat de kalkuitspoeling van wegverhardingen het ontstaan van het type in wegbermen sterk bevorderd. Vooral in de zuurdere Kempen is een succesie van zuurminnende vegetaties naar het Glanshaververbond zeer mooi waarneembaar. In de vloeiweiden van Lommel zijn heischrale, zure graslanden door bevloeiing met kalkrijk water omgevormd tot Glanshaverhooiland. Door beweiding wijzigt het Glanshaververbond meestal in een Kamgrasweide (Lolio-Cynosuretum). Betreding veroorzaakt overgangen naar tredvegetaties van de Weegbree-klasse (Plantaginetea majoris) Achterwege laten van het beheer veroorzaakt meestal wijzigingen naar de Klasse der ruderale gemeenschappen (Artemisietea) of naar nitrofiele zomen (Galio-Urticetea).
Landbouwgebruik, herbicidengebruik, omschakeling van hooi- naar begrazingsbeheer, scheuren van grasland, bemesten van grasland, beplanting met populieren, dijkophoging, floravervalsing en waterkwaliteitsvermindering zijn de belangrijkste bedreigingen voor Glanshaverhooiland. Bergklokje is met uitsterven bedreigd doordat de uiterst kleine populatie in de vloeiweiden van Lommel nog niet integraal in natuurbeheer is. De belangrijkste restpopulatie stond in een landbouwperceel en is daar momenteel verdwenen. Enkele naar natuurpercelen overgeplante exemplaren zijn het laatste van wat rest van de populatie van negentiende-eeuwse herkomst. Het Pimpernelblauwtje is uitgestorven door omvorming van de schrale, vochtige hooilanden tot intensieve landbouwgebieden, door middel van ontwatering en toegenomen mestgebruik. Het bevloeiingswater van de vloeiweide te Lommel Kolonie is sterker vervuild dan vroeger. Enerzijds is er een toename van nitraat en fosfaat door de landbouw. Anderzijds is er zware metalenvergiftiging door de non-ferrobedrijven in de buurt. Negen van de tien voormalige Kempische wateringen worden niet meer onderhouden door de combinatie hooien en bevloeien. Verruiging, populierenaanplant, begrazing, hooien zonder bevloeiing hebben de plaats ingenomen van het voormalige beheer. Was de bemesting met een geringe hoeveelheid stalmest een traditionele beheersvorm, de introductie van kunstmest was de doodssteek voor de soortenrijke glanshaverhooilanden. De laatste voorbeelden onder landbouwgebruik zijn hoogstens nog rijk aan de algemene Schermbloemigen Gewone bereklauw en Fluitenkruid. De meeste delicatere soorten zijn echter weg. Groot streepzaad-hooiland komt amper nog voor. Dat is in grote delen van Wallonië nog duidelijk anders. Daar overleeft dit type grasland nog frequent onder landbouwgebruik. Onder invloed van het bermbesluit werd de laatste tien jaar een uitbreiding van Groot streepzaad vastgesteld langs onze snelwegen op zandleem en leem. Onregelmatig en onwettig herbicidengebruik maakt echter veelal de moeizame gunstige ontwikkelingen weer ongedaan, zo bijvoorbeeld langs de A19 tussen Kortrijk en Ieper. Met de uitbreiding van Rapunzelklokje lijkt het iets beter te gaan. Deze soort breidde bijvoorbeeld sterk uit langs de snelweg Leuven-Hasselt onder invloed van ecologisch bermbeheer. Na elke dreiging van rivieroverstroming duiken vanuit verschillende instanties weer eisen op naar nieuwe en nog hogere dijken. Een belangrijk deel van de fluviatiel getinte Maasdijkflora staat of valt met deze beslissingen. Een deel van de Maasdijken te Elen-Heppeneert werd in 1994 ingezaaid. Metershoge korenbloemen, veelkleurig Mottenkruid, Bernagie, Gewone vleugeltjesbloem, Jacobsladder, … wijzen op het genetisch onzuivere materiaal en floravervalsing (Van Looy & De Blust 1999). Dit moet op dergelijke kwetsbare plaatsen, waar de natuurlijke flora nog zeer speciaal is en tegelijk sterk bedreigd, absoluut vermeden worden.
Lindemans (1952) situeert de traditionele eerste hooidatum tussen 11 juni (Sint-Barnabas) en 24 juni (Sint-Jansmis), tenminste als het weer meeviel. ‘Sint-Baranabas maait het gras’. ‘Sint-Jan draait de trom’. De riviermeersen werden gewoonlijk een paar weken later gehooid. De eigenaar wenste (ten koste van de kwaliteit) de zwaarste vrucht te oogsten en liet daarom het gras rijpen. In de Schelde- en Dendermeersen begon men nooit voor Sint-Pietersdag (29 juni) te maaien en meestal werd het zelfs half juli. Juli was trouwens de ‘hooimaand’. De productie van het Glanshaververbond is zo hoog dat er in de regel twee tot zelfs drie keer per jaar kon gehooid worden. Vanallemeersch & Zwaenepoel (1996) vonden een productie van gemiddeld 6,6 ton drooggewicht/ha in juni en nog eens 2,5 ton/ha in september in door Glanshaver gedomineerde bermen. Wanneer de dominantie door Gestreepte witbol overgenomen werd daalde dit naar 5 + 2,9 ton droge stof per hectare. Onder Reukgrasdominantie, met nog slechts één maaibeurt per jaar, in juni, daalde de productie tot 3,5 ton. De vloeiweiden te Lommel worden twee keer per jaar gehooid (15 juni en 15 augustus) en nabeweid met schapen. Vroeger werd er met koeien nabeweid. Het Glanshaververbond in de Dijlevallei wordt momenteel een eerste keer gemaaid op 21 juni en ofwel een twee keer gehooid half september, ofwel nabeweid. De traditionele datum is vermoedelijk iets vroeger. Lindemans (1952) vermeldt voor sommige delen van Brabant dat in de zestiende eeuw 21 juni (‘Sint-Marten-in-de-zomer’) de dag was waarop de gemene weide op het geruimde hooiland begon. Dit mocht duren tot 10 november (‘Sint-Andries’). De vochtige varianten in de Dijlevallei veranderen door nabeweiding vrij snel in kamgrasweiden. In de drogere varianten echter wijzigt nabegrazing het karakter niet essentieel. Bij maaien op 21 juni kunnen soorten als Groot streepzaad, Knolsteenbreek, … één keer vrucht zetten, namelijk vóór de eerste maaibeurt. Tussen de eerste en tweede maaibeurt is het uitzonderlijk dat ze nog opnieuw zaad vormen. Een soort als Beemdkroon heeft het hoe dan ook lastig met dit maaitijdstip, maar blijft het enigszins marginaal toch uithouden in dit type hooilanden. Bij het traditionele iets vroegere maaien is het niet onwaarschijnlijk dat soorten als Groot streepzaad pas zaad konden zetten na de eerste hooibeurt. Langs de E19 breidde Groot streepzaad de laatste tien jaar sterk uit onder een maairegime van drie keer maaien per jaar, namelijk op 15 mei, 15 juni en 15 september. Mogelijks is het zaad vooral afkomstig van de planten die pas op 15 juni gehooid worden, maar kiemen ze meer op de drie keer gehooide delen, waar meer open ruimte is. In wegbermen wordt een standaard-maairegime 15 juni-15september aanbevolen vanuit het bermbesluit. Specifieke goed ontwikkelde vegetatietypes kunnen echter vaak beter op alternatieve data gehooid worden. (Zwaenepoel 1993 en 1998) schetst uitvoerig specifieke maaischema’s. Voor het Glanshaververbond met Paarse morgenster op de Burkeldijk te Knokke werd bijvoorbeeld een half mei-half september-maairegime gesuggereerd om de bloei en zaadzetting van Paarse morgenster in juni-juli zo goed mogelijk te vrijwaren. Voor het Scherpe boterbloem-Rode klaver-type wordt een maairegime half juli-half september of half mei-half september aanbevolen. Voor het Veldlathyrus-Gulden sleutelbloem-type worden tal van varianten gespecifieerd volgens de soortensamenstelling. Bermen met Gulden sleutelbloem worden de eerste keer best niet vóór juli gemaaid om de zaadvorming te garanderen. Bermen zonder echte zeldzaamheden, maar met een opvallende bloei in juni en juli kunnen half mei en half september gamaaid worden. Bermen met Aardaker worden beter slechts één keer per jaar, namelijk in september gemaaid. Steeneppe-vegetaties worden best één keer per jaar, in oktober of november gemaaid. Ook ploegen, eens in de vijf tot tien jaar, kan de vlinderbloemigen- en schermbloemigenrijke vertegenwoordigers ten goede komen. Jaeger (1976) bekijkt het bloeitijdstip van Beemdkroon, en komt tot de conclusie dat die in het Glanshaver-verbond veel vroeger is dan in kalkgrasland. In het Glanshaver-verbond zou reeds rijp zaad aanwezig zijn vanaf half juni. Veel verarmde vormen van het Glanshaververbond in bermen worden niet gemaaid met verwijdering van het maaisel, maar geklepeld, waarbij het maaisel gewoon blijft liggen. Dit gebeurt één tot twee keer per jaar. Het Fluitenkruid-aspect van de bermen is sterk toegenomen sinds de maaidatum onder invloed van het bermbesluit naar 15 juni verschoven is. Ondanks dat bermbesluit blijft het maaisel echter toch nog meestal liggen. Langs de Grensmaas bestaat het traditionele beheer op de dijken uit hooien of zomerbegrazing. De typische Glanshaververbonden gedijen best bij dit beheer. Nieuwe experimentele beheersvormen met extensieve jaarrondbegrazing leiden tot zeer interessante, uiterst soortenrijke resultaten, waarbij echter geen Glanshaververbond meer aangetroffen wordt, maar een mozaiek van allerlei vegetaties, gaande van pioniersvegetaties over grazige begroeiingen tot struweel- en bosvorming. Expêrimenteel dijkbeheer waarbij het maaibeheer stopgezet werd leverde op drie jaar tijd voordeel op voor Rapunzelklokje (Van Looy & De Blust 1999). Vraag is echter of dit fenomeen zich bij verdere veruiging zal continueren. Onder één keer maaien per jaar profiteerden na drie jaar ondermeer de aandachtssoorten Rapunzelklokje, Geel walstro, Beemdkroon en Kleine bevernel. Groot streepzaad ging achteruit door dit beheer. In de vloeiweiden van Lommel wordt het grasland bevloeid met kalkrijk water. Het water wordt via een ‘bovensloot’ en ondiepe greppeltjes (‘bovenzoeven’) in het hooiland ingebracht en via lagergelegen ‘onderzoeven’ weer naar een ‘ondersloot’ afgevoerd. In de greppeltjes zelf komt een vegetatie voor die behoort tot de Associatie van Grote Pimpernel en Weidekervel (Sanguisorbo-Silaeetum). Het merendeel van het hooiland bestaat uit Glanshaververbond. Het bevloeien gebeurde vroeger frequenter dan nu, namelijk drie maal per jaar in plaats van de huidige twee keer. Het feit dat Weidekervel in de jaren ’70 verdween hangt mogelijks met de verzuring ten gevolge van minder frequent bevloeien samen. De Associatie van Grote pimpernel en Weidekervel lijkt echter zwaarder bedreigd dan het Glanshaververbond. Traditioneel werd Glanshaverhooiland bemest met stalmest. Dat gebruik is naar alle waarschijnlijkheid redelijk algemeen geweest in de twintigste eeuw en mogelijks al 50 tot 100 jaar daarvoor. Voor 1800 werd grasland vermoedelijk helemaal niet bemest, behalve wanneer het kon bevloeid worden door rivierwater (vloeimeersen). Dit systeem wordt voor de Schelde uitvoerig geschetst door Vanallemeersch et al. (1999). Droge stroomdalgraslanden blijken de best erosiebestendige (Van der Zee 1992). Een natuurbeheer afgestemd op het behoud van deze waardevolle vegetaties biedt dus tevens de hoogste garantie voor een stevige dijk.
De soortenrijkdom van het Glanshaververbond is erg beheersafhankelijk. De verwaarloosde, niet meer gemaaide bermen zijn gemiddeld soortenarmst. Onder de prikkeldraad begraasde bermen zijn soortenrijkst, gevolgd door de gemaaide vertegenwoordigers. In vergelijking met andere bermtypes zijn ze gemiddeld soortenrijk tot zeer soortenrijk. Vooral de vertegenwoordigers op kalkrijke bodem scoren quasi hoogst van alle bermtypes. Mag het Glanshaververbond soortenrijk zijn als we alle vertegenwoordigers samennemen, dat is minder waar voor de individuele vertegenwoordigers. Het is met andere woorden een vrij heterogene groep.
Het Glanshaververbond is relatief sterk menselijk beïnvloed. Het ontstaan van broeken en riviermeersen vergde grootschalige indijking en het graven van greppels en sloten. Er wordt niet alleen gemaaid, maar ook een lichte bemesting met stalmest hoorde tot het traditionele beheer. In het geval van de vloeiweiden was er een zeer intensieve voorbereiding (effenen terrein, aanleg bevloeiingssysteem, inzaaien met grasmengsel) nodig om het systeem werkzaam te maken en ook het onderhoud vergde aardig wat werk.
Gezien de relatief grote inspanning die het onderhoud van Glanshaververbond vergde is het vermoedelijk een niet al te oud graslandtype, behalve dan waar de bodem voldoende vruchtbaar was dat ook zonder bemesting het type ontstond. We verwijzen naar de paragraaf over het ontstaan waar reeds heel wat gegevens uit Lindemans (1952) geciteerd werden. Het cultuurhistorisch interessante systeem van de vloeiweiden wordt enkel nog in Lommel Kolonie toegepast. Deze continuïteit van quasi 150 jaar is een unicum in Europa.
Het systeem van de vloeiweiden is momenteel een unicum in Europa. Ook de Italiaanse inspiratiebronnen zijn inmiddels verdwenen.. Van de oorspronkelijke 266 hectaren vloeiweiden van Lommel wordt nog 9 hectare bevloeid en gehooid. Het grootste deel daarvan is Glanshaververbond. Per hectare zijn er 3 kilometer boven- en ondersloten en –greppels aanwezig. De zeldzaamheid van het Glanshaverhooiland is overigens eerder een kwestie van de zeldaamheid van specifieke soorten dan van het type. Het type in basale vorm is vrij algemeen voorkomend in bermen. De soortenrijkdom neemt toe naarmate de bodem kalkrijker wordt en meteen neemt ook de zeldzaamheid van dit soort vertegenwoordigers sterk toe. Voorbeelden met Karwijvarkenskervel, Paarse morgenster en Beemdooievaarsbek zijn uiterst zeldzaam, zo niet met complete verdwijning bedreigd.
De snelle uitbreiding van Groot streepzaad langs sommige snelwegen (A19 tussen Kortrijk en Ieper bijvoorbeeld) is opmerkelijk en is een verschijnsel van de laatste tien jaar. Groot streepzaad koloniseerde daarbij vooral de plaatsen die door een veiligheidsmaaibeurt half mei en een tweede en derde maaibeurt op 15 juni en 15 september gemaaid werden. Op de vestingen van Ieper werd een verruigde Fluitenkruidvegetatie, zónder Groot streepzaad, omgevormd in een bloemrijk Glanshaverhooiland met overtuigend Groot streepzaad-aspect, onder een beheer van elf jaar lang junihooien gevolgd door schapennabegrazing. De vervangbaarheid van de beste Glanshaververbond-vertegenwoordigers is veel twijfelachtiger. De aanvoer van zaden via Maaswater is weliswaar niet gering, maar de kolonisatie van de drogere biotopen is toch niet vanzelfsprekend. De vervangbaarheid van een systeem als de Kempense vloeiweiden is uitgesloten.
Herstelbeheer van het Glanshaververbond in verruigde wegbermen kan op vijf jaar tijd voor een dominantenwisseling zorgen en voor hervestiging van de soorten die nog in de zaadvoorraad aanwezig zijn (Zwaenepoel 1993). Het terugkrijgen van zeldzamere vertegenwoordigers die niet meer in de onmiddellijke beurt voorkomen is echter een proces van vele decennia, zonder garantie dat die zeldzamere soorten ter plaatse raken. Herintroductie is op moment vaak de enige oplossing. Bevloeide graslanden bieden iets meer perspectieven wegens de effectiviteit van vervoer van diasporen met het rivierwater.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.