Gevlekte orchis is een grijs aangelopen plant die in het begin van de zomer bloeit. De grote lancetvormige bladeren zijn zwartpurper gevlekt en de kegelvormige aar draagt witte bloemen met een rood-paarse tekening. In Europa is de Gevlekte orchis zeer wijdverspreid en komt zij voor op zonnige, droge tot vrij natte, voedselarme grond.
Gevlekte orchis heeft een Eurosiberisch areaal. Het is een zeer wijdverspreide soort in bijna heel Europa, met een lichte voorkeur voor de eerder koude tot koud-gematigde streken. Zuidwaarts komt ze alleen voor in de hogergelegen gebieden. Rond de Middellandse Zee is ze zeldzaam. In Wallonië is ze plaatselijk te vinden in de Ardennen en de Hoge Venen, soms samen met veenorchis.
In vergelijking met de vorige kartering, zijn zeer veel vindplaatsen verdwenen. Voor 1967 (DE LANGHE et al. 1967) werd geen onderscheid gemaakt tussen bosorchis en gevlekte orchis waardoor alle waarnemingen van bosorchis als gevlekte orchis werden genoteerd. Op basis van de streeplijsten de literatuurgegevens is dus geen uitspraak over de trend van de soort mogelijk. Het huidige verspreidingsgebied kentverschillende, geografisch gescheiden kernen. De grootste populaties situeren zich in de Limburgse Kempen. In Oosten West-Vlaanderen is gevlekte orchis zeer zeldzaam en hoofdzakelijk beperkt tot de zure zandgronden van het Brugse Houtland en de Vlaamse Ardennen. Globaal is gevlekte orchis in Vlaanderen vrij zeldzaam.
Gevlekte orchis is een meestal middelhoge, slanke, donkergroene, vaak iets grijzige plant. Over het algemeen komt zij als laatste van de Handekenskruiden in bloei, tegen het begin van de zomer; hier en daar valt de bloei echter al in de tweede helft van de lente. De stengel is (vrijwel) geheel met merg gevuld en vrij bros, en draagt boven het midden alleen of voornamelijk schutbladachtige bladeren. De grotere bladeren staan schuin omhoog. Ze zijn lancetvormig en vrijwel steeds gevlekt, met massieve, zwartpurperen vlekken, die soms naar de bladtop toe aaneensluiten tot donkere velden. De onderkant van het blad heeft een zilverige glans. De schutbladen zijn naar verhouding kleiner dan bij andere Handekenskruiden en worden tijdens de bloei door de bloemen aan het oog onttrokken. Gewoonlijk steekt de bloeiende aar vrij ver boven de bladeren uit. Aan het begin van de bloei is zij kegelvormig. De bloemen hebben een witte tot lila (zelden lichtpaarse) grondkleur met een rijke, rood-paarse tekening, niet alleen op de lip maar vaak ook op de zijdelingse sepalen en aan de rand van de petalen. De zijdelingse sepalen zijn zes tot negen millimeter lang en weinig of niet gekromd; ze staan vanaf de voet schuin of bijna recht naar opzij gericht. De zijslippen van de lip zijn vrij vlak uitgespreid.
Gevlekte orchis behoort in Europa tot de meest wijd verspreide Orchideeën en komt verder voor in Siberië en Zuidwest-Azië. In Nederland is zij in de pleistocene streken na Brede wespenorchis de meest voorkomende Orchideeësoort, al is zij inmiddels vrij zeldzaam geworden. Ook op de Waddeneilanden, in de duinen van noordelijk Noord-Holland, in het Deltagebied en in Zuid-Limburg is zij vrij zeldzaam. In de rest van het land wordt zij sporadisch aangetroffen. Dactylorhiza maculata is een uitermate variabele soort, die vaak in enkele (onder)soorten gesplitst wordt. Dergelijke onderverdelingen leiden ertoe dat alleen uitersten in een reeks van overgangen zonder voorbehoud benoemd kunnen worden, terwijl een groot deel van de planten niet bevredigend onder te brengen is. Het gaat niet aan, de ene helft (of minder) van de exemplaren als zuiver te beschouwen en de andere helft (of meer), die even goed vrucht zet, als bastaard te bestempelen! Anderzijds verdienen bepaalde geprononceerde vormen van Gevlekte orchis aandacht, temeer omdat ze kenmerkend zijn voor bepaalde (bedreigde!) biotopen.
Gevlekte orchis groeit op zonnige of soms licht beschaduwde, vrij droge tot vrij natte, matig zure tot zwak basische, meestal min of meer voedselarme grond, gewoonlijk op humeus-zandige of -lemige bodem, zelden op veen. Een zekere invloed van het grondwater is doorgaans wel aanwezig, maar de invloed van neerslag pleegt tenminste even groot te zijn: een verschil met de overige inheemse Handekenskruiden. De basenrijkdom van de bodem loopt nogal uiteen, maar de plant ontbreekt op plaatsen waar de grond zowel droog als uitgesproken basenarm is. In heidegebieden staat zij voornamelijk op vochtige plekken; in droge heide wijst haar voorkomen op leemhoudende grond. Talrijk komt zij voor in allerlei onbemeste graslanden, vooral in heischraal grasland maar ook in sommige blauwgraslanden en vegetaties van Veldrus (Juncus acutiflorus). Bij langdurig voortgezette verschraling van grasland houdt zij dikwijls langer stand dan andere Orchideeën, soms tot de grond zozeer uitgemergeld is dat de grasmat grotendeels plaatsgemaakt heeft voor een tapijt van Gewoon haakmos (Rhytidiadelphus squarrosus). Als Gevlekte orchis zich uitbreidt en Brede orchis achteruitgaat in grasland op basenrijke bodem, zoals orchideeënrijk blauwgrasland, wijst dit op afnemende grondwaterinvloed. Gewoonlijk is deze afneming te wijten aan ontwatering van de omgeving. In de duinen staat de plant voornamelijk in valleien die in gebruik (geweest) zijn als hooiland of hooiweide; op enkele plekken groeit zij in duinheide.
In het cultuurlandschap kwam Gevlekte orchis tot voor enkele tientallen jaren veel voor in allerlei overhoekjes. Tegenwoordig weet zij zich nog hier en daar te handhaven in spoor-, kanaal- en wegbermen. Soms staat zij op lichte plekken in loofbos. Hoewel zij gewoonlijk op kalkarme grond groeit, verschijnt zij soms op kalkhoudend zand: op drooggevallen zandplaten in het Deltagebied, in tichelgaten, op zandige opduikingen in poldergraslanden. Dergelijke groeiplaatsen zijn er schaars en Gevlekte orchis pleegt er slechts in beperkt aantal te groeien.
Planten die dikwijls samen met Gevlekte orchis voorkomen, zijn Welriekende nachtorchis, Pijpenstrootje (Molinia caerulea), Tandjesgras (Danthonia decumbens), Fijn schapengras (Festuca ovina subsp. tenuifolia), Gewoon reukgras (Anthoxanthum odoratum), Blauwe zegge (Carex panicea), Gewone dophei (Erica tetralix), Stekelbrem (Genista anglica), Tormentil (Potentilla erecta), Klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe), Heidekartelblad (Pedicularis sylvatica), Blauwe knoop (Succisa pratensis) en Grote wederik (Lysimachia vulgaris).
Gevlekte orchissen die in schraal grasland op matig tot zwak zure bodem groeien, hebben gewoonlijk vrij breed lancetvormige onderste bladeren, die omstreeks het midden het breedst zijn. De lip heeft een middenlob die vaak smaller en iets korter is dan de zijlobben, en een spoor van minstens anderhalve millimeter breed. Deze vorm is afgebeeld met de aanduiding 'schraallandvorm'.
Op kalkrijke grond, hoofdzakelijk in de zuidelijke provincies en op een paar plaatsen in de duinen, komt een vorm van Gevlekte orchis voor met spatelvormige onderste bladeren (dus met de grootste breedte nabij de top) en een relatief smalle aar. De middenlob van de lip is ongeveer even groot als de zijlobben en steekt iets verder uit dan deze. In Zuid-Limburg is deze 'kalkgraslandvorm' in aanzienlijke aantallen aangetroffen op enige hellingen met niet te droge en niet te voedselarme krijtverweringsbodem, zowel in grasland als in niet te dicht loofbos. Niet alle Gevlekte orchissen van krijthellingen blijken echter tot deze vorm te behoren. Op sommige plekken krijgt men de indruk met een welomschreven type van basische bodem te maken te hebben, maar op minstens zoveel plaatsen groeien planten die niet duidelijk tot de schraalland- dan wel de kalkgraslandvorm van Gevlekte orchis te rekenen zijn.
Een opvallend smalbladige vorm van Gevlekte orchis komt voor in vegetaties rijk aan Veenmos (Sphagnum spp.) langs vennen en in turfgaten. Deze 'hoogveenvorm' heeft lijnlancetvormige tot lijn-spatelvormige, V-vormig gevouwen, dikwijls weinig of niet gevlekte bladeren, een hoogstens vijf centimeter lange aar, een lip met een zeer kleine middenlob en een dunne spoor van hoogstens anderhalve millimeter breed. Zij komt voor in moerassen met kwel van basenrijk water, en in Drenthe met name in veentjes in de buurt van zandverstuivingen. Vermoedelijk zorgt instuivend zand hier voor een iets verhoogde basenrijkdom in het overigens in hoofdzaak door regenwater gevoede veen. De opvallendste begeleider van deze vorm van Gevlekte orchis is Beenbreek (Narthecium ossifragum); verder zijn onder meer Lavendelhei (Andromeda polifolia), Gewone dophei en Tormentil te noemen. Ook Pijpenstrootje is meestal present en in Drenthe tevens Kraaihei (Empetrum nigrum), maar op plekken waar een van deze twee tot hoofdbestanddeel van de begroeiing wordt, is voor de Orchideeën niet veel toekomst te verwachten.
De planten van Gevlekte orchis die op natte heidevelden groeien, houden min of meer het midden tussen de schraallandvorm en de hoogveenvorm: binnen de variabele soort Dactylorhiza maculata worden in de natuur geen grenzen aangetroffen, die scherp genoeg zijn om onderscheiding van ondersoorten te wettigen. Allerlei kenmerken blijken onafhankelijk van elkaar te variëren, zodat elke splitsing kunstmatig is.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Gevlekte orchis is een zeer variabele soort, die vaak verward wordt met bosorchis (zie ook opmerkingen bij bosorchis). Ze wordt nog eens onderverdeeld in een drietal ondersoorten. De overgangen tussen al die vormen zijn niet erg scherp en vormen een bron van verwarring. De soort komt voor op zure en zwak zure bodems, die soms met mineralen zijn aangerijkt. Ze groeit in veenmosvegetaties, heischrale graslanden, blauwgraslanden, natte hooilanden en vochtige heiden. Op kalkriike gronden wordt ze vervangen door bosorchis. Vochtigheid is een belangrijke ecologische factor en verdroging leidt tot het verdwijnen van de soort.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.