Koninginnenkruid is een vrij hoge, meerjarige zomerbloeier. Vanuit de wortelstok ontspringen forse roodachtige stengels met hennepachtige bladeren en talrijke tuilvormige rozerode bloemhoofdjes. Deze hebben een wat wollig uiterlijk. Er zijn cultuurvariëteiten op de markt alsook andere (niet-inheemse) soorten van hetzelfde geslacht. De soort is typisch voor ruigtes op rijke en vochtige, goed doorlatende bodem, zoals oevervegetaties, rietlanden, kapvlakten en duinstruwelen. Koninginnenkruid wordt in de zomer druk bezocht door vlinders, bijen, zweefvliegen en andere nectarzoekers. Achterin een border kan deze soort een echte meerwaarde zijn voor de natuurlijke tuin.
Koninginnenkruid is een forse ruigteplant die zich voortplant door middel van pluizig zaad op lange afstand en wortelstokken op korte afstand. In tuinen is een flinke zonnige border nodig om deze plant alle ruimte te geven, maar je hebt er verder weinig werk aan. De plant is volkomen winterhard. Knip de droge stengels in het volgende voorjaar af.
Het areaal van koninginnenkruid is in hoofdzaak beperkt tot de gematigde klimaatgebieden van Europa. In het noorden ontbreekt de soort in het grootste gedeelte van Schotland en Scandinavië. Ze dringt door tot diep in Zuid-Europa, maar ontbreekt toch op diverse grote eilanden in de Middellandse Zee en in een gedeelte van Griekenland. Daar tussenin bestrijkt het areaal vrijwel het hele gebied van Ierland tot de Oeral. Buiten Europa komt de plant voor in aangrenzend Noord-Afrika, het Nabije Oosten en hier en daar verder oostwaarts. Op beperkte schaal is ze ingeburgerd in Noord-Amerika en Australië. In België is koninginnenkruid overal algemeen, met uitzondering van de Ardennen, waar de soort zeldzaam is.
Als soort van allerlei ruigtekruidenvegetaties is koninginnenkruid in Vlaanderen in de loop van de voorbije eeuw wellicht talrijker geworden, zonder dat daarom het algemeen verspreidingspatroon is veranderd. Met meer dan 3900 kilometerhokken voor de periode na 1971 behoort het tot de uiterst algemeen verspreide planten. Slechts weinig soorten in Vlaanderen zijn even gelijkmatig verspreid over het hele grondgebied, met slechts heel beperkte densiteitverschillen tussen de diverse ecoregio's. Mogelijke verklaringen voor enkele witte vlekken op de kaart verschillen vermoedelijk van streek tot streek: minder intensiefgeprospecteerde zones, landschappelijk minder gedifferentieerde en drogere gebieden ofte arme bodems.
Koninginnenkruid of Leverkruid is een hoge, kort en vrij dicht behaarde, overblijvende midzomer- en nazomerbloeier. Aan de wortelstok ontspringen een of meer forse, vaak rood aangelopen stengels, die alleen in de bloeiwijze vertakt zijn. De bladeren doen aan Hennep (Cannabis sativa) denken, vandaar de soortaanduiding cannabinum (hennepachtig): ze staan kruisgewijs tegenover elkaar en zijn gewoonlijk drietallig, met lancetvormige, naar de top en de voet toegespitste, verwijderd gezaagde tot getande deelblaadjes. De onderste bladeren kunnen ook handvormig vijftallig zijn, de bovenste zijn dikwijls enkelvoudig. Soms zijn alle bladeren enkelvoudig, onder meer bij de af en toe optredende exemplaren met kransgewijze bladstand. De talrijke, kleine, vier- tot zesbloemige hoofdjes staan dicht opeen in een sterk samengestelde, tuilvormige bloeiwijze. Deze doet wat aan Schermbloemen (Umbelliferae) maar meer nog aan Valeriaan (Valeriana) denken, en verspreidt een nogal weeë geur. Onder de grote tuil aan de stengeltop staan dikwijls nog één of enkele paren van kleinere tuilen aan zijtakken. De hoofdjes bevatten uitsluitend buisbloemen, die ongeveer een halve centimeter lang, rozewit tot rozerood gekleurd en aan de top klokvormig verwijd zijn. De ver buiten de bloemen uitstekende, eveneens roze stijltakken geven de bloeiwijze een 'wollig' uiterlijk, een indruk die na de bloei nog wordt versterkt door de krans van bruinachtig witte pappusharen die de nootjes bekroont. De stijltakken zijn over een groot deel van hun lengte met veegharen bezet. Zoals bij veel Composieten vertoont de bloei een mannelijke en een vrouwelijke fase. De basis van de stijltakken, die lang in de kroonbuis ingesloten blijft, is het enige deel dat tenslotte voor bestuiving ontvankelijk wordt. De bloeiwijzen worden bezocht door zweefvliegen, bijen en opvallend veel door vlinders - een overeenkomst met Distelachtigen, die eveneens relatief lange buisbloemen hebben.
Koninginnenkruid is de enige Europese vertegenwoordiger van het overwegend Amerikaanse geslacht Eupatorium, dat zo'n zeshonderd soorten telt. Behalve in Europa - noordwaarts tot Zuid-Scandinavië - komt Koninginnenkruid voor in Zuidwest-Azië, de Himalaya en het Atlasgebied. In het grootste deel van Nederland is het algemeen, en in de loop van de 20ste eeuw heeft het zich duidelijk uitgebreid. In het Gronings-Friese kleigebied, in Zuidoost-Drenthe en op de Waddeneilanden is het tot dusver tamelijk zeldzaam.
Koninginnenkruid is kenmerkend voor standplaatsen waar veel organisch materiaal in vochtig en/of kalkhoudend milieu snel tot ontbinding overgaat. Het groeit op allerlei grondsoorten, maar niet op zware klei en evenmin op uitgesproken voedselarm zand. Het meest komt het voor in de hogere zones van oevervegetaties langs beken, plassen, kanalen en sloten, daar waar zich
aanspoelsel of plantenafval ophoopt of waar slootbagger wordt neergegooid. Evenals Harig wilgenroosje (Epilobium hirsutum) breidt Koninginnenkruid zich uit langs wateren die voedselrijker worden onder invloed van bemesting. Ook in niet meer gemaaid rietland kan het op de voorgrond treden, met name langs laagveenplassen, waar het vooral in iets brak milieu - dikwijls samen met de nog forsere Moerasmelkdistel voorkomt. In rietlanden die wel worden gemaaid, groeit Koninginnenkruid meer verspreid; het blijft laag en komt vaak niet in bloei, zodat het weinig opvalt. Op deze bescheiden manier treedt het vooral regelmatig op in het type rietland dat in de ondergroei veel slaapmossen en Moerasvaren (Thelypteris palustris) herbergt, en ook wel in jong, nog niet sterk verzuurd veenmosrietland. Verder staat het ook in zeggemoerassen, met name tussen Pluimzegge (Carex paniculata) en in trilveenvegetaties.
Koninginnenkruid is verder een opvallende verschijning op kapvlakten van vochtige tot natte loofbossen op niet te zure bodem. In klein aantal is het in zulke bossen duurzaam aanwezig, met name op lichte plekken, maar na kap geeft het een uitbundige opbloei te zien. In dit opzicht is Koninginnenkruid de tegenhanger in vochtiger en voedselrijker omgeving van Wilgenroosje (Chamerion angustifolium): beide kunnen met hun 'pluisvruchten' snel een groot oppervlak koIoniseren. In de kalkrijke duinen staat Koninginnenkruid tussen struweel, vooral aan de rand van vochtige valleien tussen Duindoorn (Hippophae rhamnoides), samen met Heelblaadjes en Watermunt (Mentha aquatica). Dergelijke begroeiingen treden ook in zwak brak milieu op, en wel op strandvlakten die grotendeels door duinen worden omringd en alleen bij stormvloed door zeewater worden bereikt. Evenzo komt het in het zoutwatergetijdegebied alleen boven de gemiddelde hoogwaterlijn voor. Na het grotendeels wegvallen van de getijdenwerking is Koninginnenkruid in de Biesbosch sterk toegenomen. In de duinen heeft het in de laatste tientallen jaren door de infiltratie van rivierwater de kans gekregen zich aanzienlijk uit te breiden.
Op kalkrijk duinzand kan Koninginnenkruid echter, behalve in vochtige valleien en langs infiltratiekanalen, ook ver boven het grondwater groeien. Dit is vooral het geval op hellingen waar duinbos of -struweel te gronde gaat. Ook op krijthellingen is het wel op zulke plekken te vinden. Met name staat het dikwijls in kalkgroeven op plekken die niet de hele dag in de zon liggen, vaak in forse exemplaren. Het optreden van een elders typisch 'vochtminnende' plant op vrij droge kalkrijke grond is onder meer ook bekend van Echte valeriaan (Valeriana officinalis). Met deze soort komt Koninginnenkruid trouwens ook in vochtige omgeving vaak samen voor. Op muren, tussen stoeptegels en aan stoepranden verschijnen soms ondermaatse, maar dikwijls toch in bloei komende exemplaren van Koninginnenkruid.
Deze plant levert voedsel voor de vedermot Adaina microdactyla, waarvan de rupsen in langwerpige opzwellingen van de stengels leven en - na overwintering - ook verpoppen. Ze zijn ook wel in de bloeiwijzen waargenomen. De Leverkruidaardvlo (Longitarsus aeruginosus) wordt vooral in Limburg en soms in Gelderland aangetroffen en vreet vaak talloze gaten in de bladeren, die in het najaar erg opvallend kunnen zijn. Het is een strobruin kevertje met opmerkelijk lange antennen.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Koninginnenkruid maakt heel vaak deel uit van hoog opschietende ruigten op vochtige, (matig) voedselrijke bodems. De groeiplaatsen worden dikwijls gekenmerkt door de aanwezigheid van dood, opgehoopt plantaardig materiaal, bijvoorbeeld in de oeverzone van min of meer voedselrijke stilstaande wateren of langs grote en kleine waterlopen. De plant groeit vooral op zonnige plaatsen, maar ook in situaties met halfschaduw, zoals bosranden of iets lichtrijkere plekken in natte bossen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.