Actief hoogveen bestaat uit goed ontwikkelde veenmostapijten die nog steeds over een significante oppervlakte en vooral in de hoogte aangroeien. Door het groot vochtabsorberend vermogen en de voortdurende groei van verschillende soorten veenmossen ontstaat een veenlichaam dat vrijwel uitsluitend door regenwater gevoed wordt. De veenmosbulten komen meestal in afwisseling voor met slenken waarin ondiep water staat.
Hoogvenen komen in Vlaanderen nagenoeg niet meer voor en grote hoogveengebieden ontbreken. Enkele hoogveensoorten, zoals Lavendelhei en Kleine veenbes kunnen wel aanwezig zijn in venige, natte heides met een permanent hoge waterstand. Door een te sterke grondwaterinvloed en een veendikte van slechts enkele tot tientallen centimeter horen deze evenwel tot habitattype 7140 of 4010.
Actief hoogveen vraagt in principe geen inwendig beheer. Het uitwendige beheer is daarentegen zeer belangrijk en bestaat vooral uit het tegengaan van ontwatering, eutrofiëring en betreding.
Herstel van hoogveen is in principe mogelijk via natuurtechnische ingrepen, als de abiotische omstandigheden geschikt zijn (herstel waterhuishouding, goede waterkwaliteit, beperking van atmosferische deposities). De beste kansen bestaan in en nabij grote oppervlakten met natte heiden en vennen, vanuit verlandende vennen of door het graven van kleine veenputten van waaruit een nieuwe kolonisatie kan optreden. Herstel van hoogveen is een delicaat en zeer traag verlopend proces.
Actief hoogveen bestaat uit goed ontwikkelde veenmostapijten die nog steeds over een significante oppervlakte en vooral in de hoogte aangroeien. Door het groot vochtabsorberend vermogen en de voortdurende apicale groei van verschillende soorten veenmossen ontstaat een veenlichaam dat geïsoleerd ligt ten opzichte van de minerale ondergrond en vrijwel uitsluitend door regenwater gevoed wordt. De veenmosbulten komen meestal in afwisseling voor met slenken waarin ondiep water stagneert. Hoogveen waar de actieve veenvorming tijdelijk stilgevallen is als gevolg van brand of natuurlijke droogteperiodes, wordt ook tot dit habitattype gerekend. De vereiste milieuomstandigheden voor een hervatting van de veenvorming zijn hier immers nog aanwezig.
Hoogvenen komen in Vlaanderen nagenoeg niet meer voor en grote hoogveengebieden ontbreken. Enkele hoogveensoorten, zoals Lavendelhei en Kleine veenbes kunnen wel aanwezig zijn in venige, natte heides met een permanent hoge waterstand. Door een te sterke grondwaterinvloed en een veendikte van slechts enkele tot tientallen centimeter horen deze evenwel tot habitattype 7140 of 4010. In Vlaanderen treden Hoogveenveenmos, Rood veenmos, Eenarig wollegras en/of een hoge veen bedekkingsgraad van Wrattig veenmos differentiërend op voor hoogveen t.o.v. natte venige heide. Verder komen in beide habitattypen bv. Ronde zonnedauw, Roodviltmos en Beenbreek voor. De hoogveentjes zijn in Vlaanderen o.a. ontstaan uit drijvende verlandingsvegetaties in mesotrofe of oligotrofe plassen (habitattype 7140), in uitgeblazen landduindepressies of in beekdaldepressies in heidegebieden. De oppervlakte ervan is klein en de veenlaag is minder dan 2 meter dik. Invloed van grondwater blijft waarschijnlijk. Aangetaste venen waar de hydrologie verstoord is, maar waar herstel nog mogelijk is, komen in Vlaanderen wellicht nog op een aantal plaatsen voor, maar worden als habitattype 7120 aangeduid.
Hoogvenen vormen een extreem milieu voor dierlijk leven. Toch wordt dit habitattype bevolkt door een groot aantal specialisten onder de ongewervelde fauna, die omwille van de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van het habitattype in Vlaanderen sterk bedreigd of reeds uitgestorven zijn. Zo is het Veenhooibeestje, een dagvlinder waarvan de rupsen op Eenarig wollegras leven al sinds 1994 niet meer in Vlaanderen waargenomen. De Hoogveenglanslibel en de eveneens in Vlaanderen uitgestorven Noordse glazenmaker leggen hun eieren tussen het veenmos. Ook onder de loopkevers, spinnen en aquatische macrofauna zijn er diverse soorten die exclusief aan hoogvenen gebonden zijn.
Dit habitattype/natuurstreefbeeld is in een gezonde staat als het aan zekere voorwaarden voldoet, die nagestreefd moeten worden in het beheer (o.b.v. de LSVI tabellen).
Habitatstructuur
Verstoringskenmerken
Vegetatie opbouw
Echt hoogveen komt in Vlaanderen niet voor en daarom werden geen Vlaamse gebieden voor dit habitattype aangemeld. Enkele Kempense gebieden bevatten de best op hoogveen lijkende vegetaties in Vlaanderen: Ven Onder de Berg te Maasmechelen, Vallei van de Zwarte Beek te Beringen en Vallei van de Ziepbeek te Lanaken. Deze gebieden zijn evenwel onderdeel van habitatrichtlijngebieden die zijn aangemeld voor de aanverwante habitattypes 7140 of 4010. In de eerste helft van de 20ste eeuw was hoogveen nog aanwezig in de Liereman te Turnhout en in de Moeren te Mol-Postel; in dit laatste gebied is evenwel alle veen ontgonnen. Deze gebieden en enkele Limburgse heidegebieden kunnen dit habitattype in sterk gedegradeerde vorm bevatten.
Hoogveen komt in Europa vooral voor in klimaatzones met hoge neerslaghoeveelheden en ontwikkelt zich in zure, (zeer) voedselarme condities vanuit verlanding van open water of op natte bodems. Door de in principe onbeperkte apicale groei van veenmossen en de humusvorming van afgestorven veenmosresten komt het maaiveld steeds hoger te liggen. Echt hoogveen wordt uitsluitend gevoed door neerslagwater en is in principe onafhankelijk van de meestal lager gelegen grondwatertafel. De extreem voedselarme en zure condities worden gehandhaafd doordat veenmossen kationen uit het bodemwater opnemen en uitwisselen tegen waterstofionen. Jong hoogveen komt tot ontwikkeling in oligotrofe vennen met een aanvoer van zwak gebufferd grondwater. De aanvoer van bicarbonaat stimuleert de groei van het veen door een verhoogde beschikbaarheid van koolstof voor het veenmos en door vorming van methaangas, waardoor veenpakketjes beginnen te drijven. Zodra het veenpakket buiten het bereik van dit grondwater komt en enkel nog wordt gevoed door regenwater, spreken we van hoogveen.
Het is bij hoogvenen zeer moeilijk een scheiding te maken tussen vegetatie en bodem. Om deze reden worden de toppen van de veenmosbulten tot het maaiveld gerekend, in tegenstelling tot de overige biotopen waarbij vegetatiestructuren niet meetellen. Omdat een hoogveen alleen via de atmosfeer water en voedingsstoffen ontvangt, heersen er zure en voedselarme omstandigheden. De atmosferische stikstofdepositie dient zeer beperkt te blijven (< 7kg N/ha/jaar). Let wel op, voor advisering in het kader van de passende beoordeling wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de referentiewaarden die in de praktische wegwijzers zijn opgenomen(opent nieuw venster).
De bodem C/N-ratio heeft ondergrens van 33. Hoewel er in Vlaanderen onvoldoende referenties zijn om het abiotische bereik van de bodem te bepalen, wordt aangenomen dat het bereik van hoogvenen overeenkomt met dat van oligo/mesotrofe overgangsvenen:
Bij een hoogveen ligt de grondwatertafel hoger dan deze van haar omgeving. Echter, omdat de veenmosbulten tot het maaiveld worden gerekend liggen de voorjaarsgrondwaterstanden (GVG:<0.25m) en jaargemiddelden (GG:<0.39m) toch nog relatief laag. De waterpeilschommelingen zijn zeer beperkt (gunstig bereik < 30 cm op jaarbasis, streefwaarde <10 cm).
Deze pagina werd mogelijk gemaakt door de financiële steun van het LIFE-programma van de EU(opent nieuw venster) in het kader van het LIFE BNIP-project(opent nieuw venster).
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.