De Mannetjesorchis is een lentebloeier met glanzende bladeren en een rood-aangelopen stengel. De paarsrode bloemen verspreiden een vlierachtige geur. Deze plant komt voor in Europa, West-Azië en het Atlasgebied en dringt door tot het verre noorden. Zij groeit in bossen op basische, vochthoudende grond en is gevoelig voor uitdroging.
Het areaal van mannetjesorchis ligt in Noord-Afrika, Europa en Zuidwest-Azië (Turkije, de Kaukasus en het noorden van Iran en Irak). Noordwaarts reikt het areaal tot Scandinavië en de Baltische staten, waar de soort beperkt is tot de kustgebieden. Oostwaarts strekt het zich uit tot West-Rusland, met een geisoleerd deelareaal in de Oeral. In België komt mannetjesorchis plaatselijk vrij veelvuldig voor in Wallonië, met name in de Famenne en Lotharingen.
Mannetjesorchis is uiterst zeldzaam in Vlaanderen: de soort komt vooral voor in op het zuiden gerichte hellingbossen in de Voerstreek. In de negentiende eeuw kwam ze ook voor in de omgeving van Brussel, in Heist-op-den-Berg, ten oosten van Sint-Truiden (Zepperen) en in de omgeving van Lubbeek en Korbeek-Lo. Tijdens de eerste karteerperiode werden die populaties niet meer waargenomen. In de omgeving van Herent is de soort zowel in de negentiende eeuw gevonden als in de jaren 1980-1990. Ze groeide er in klein aantal in een hooiland, samen met herfsttijloos. Ook die populatie is inmiddels hoogstwaarschijnlijk verdwenen.
Mannetjesorchis is een lage tot middelhoge plant, die in het midden van de lente bloeit en daarmee naast Harlekijn de vroegst bloeiende Orchidee van onze streken is. De bovenkant van de bladeren is sterk glanzend en soms gevlekt, wat bij andere inheemse Orchis-soorten niet voorkomt. De stengel is naar boven toe rood-paars getint. De vrij losse aar bevat tot enige tientallen bloemen. Deze zijn diep paarsrood, soms lichter, en geuren zwak vlierachtig. De zijdelingse sepalen wijzen schuin omhoog en zijn teruggeslagen -- een ander verschil met de overige inheemse soorten van hetzelfde geslacht. De omhoogwijzende sepaal vormt met de petalen een helm. De lip is ongeveer even breed als lang of meer breed dan lang, drielobbig, met ruitvormige zijslippen en een langere middenslip, die aan het eind in twee lobjes gespleten is. De voet van de lip is lichter dan de rest van de bloem, dikwijls met een honingmerk van enkele stipjes of lijntjes. De vrij lange spoor is schuin omhoog gericht.
Mannetjesorchis komt voor in het grootste deel van Europa en in aangrenzend West-Azië en het Atlasgebied. Zij dringt van alle Orchis-soorten het verst noordwaarts door, tot 70° N.Br. In Nederland was zij in Zuid-Limburg vroeger de algemeenste vertegenwoordiger van het geslacht Orchis en een van de meest voorkomende Orchideeën, maar zij is zeldzaam en uitgesproken schaars geworden. Voorts is zij vroeger aangetroffen op schelpkalk bij Winterswijk en op een paar plaatsen in de Hollandse duinen.
Mannetjesorchis is een plant van struwelen en bossen op zwak zure tot basische, humusrijke, kalk- en vochthoudende grond. Zij is gevoeliger voor uitdroging van de bodem dan Soldaatje en Purperorchis en groeit doorgaans in (half)schaduw, in niet te dicht hellingbos op een ondergrond van al of niet verweerd krijt. Anders dan in Duitsland is zij bij ons slechts bij uitzondering in open kalkgrasland gevonden. De hellingbossen waarin Mannetjesorchis voorkomt, worden gewoonlijk beheerst door Gewone es (Fraxinus excelsior) en Zomereik (Quercus robur) en heeft een struikondergroei van Haagbeuk (Carpinus betulus), Hazelaar (Corylus avellana), Rode kornoelje (Cornus sanguinea), Eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna) en Bosrank (Clematis vitalba). Nogal wat groeiplaatsen liggen in oude kalkgroeven, waar in het verleden op beperkte schaal mergel gewonnen is. Het bos was vroeger in beheer als middenbos, dat wil zeggen dat er cyclisch en selectief gehakt werd. Na het staken van deze vorm van bosbouw is Mannetjesorchis zoals zoveel bosplanten van het krijtland sterk achteruitgegaan, wat vermoedelijk verband houdt met de optredende strooiselophoping, diepe schaduw en ongebreidelde uitbreiding van Klimop (Hedera helix). Hervatting van het oude beheer is voor de soortenrijkdom van de Zuid-Limburgse hellingbossen, en stellig ook voor het voortbestaan van Mannetjesorchis binnen onze grenzen, van levensbelang. Als frequente begeleiders van deze soort zijn nog te noemen Grote keverorchis, Gewone salomonszegel (Polygonatum multiflorum), Eenbes (Paris quadrifolia), Gevlekte aronskelk (Arum maculatum), Muskuskruid (Adoxa moschatellina), Geel nagelkruid (Geum urbanum), Boszegge (Carex sylvatica), Slanke sleutelbloem (Primula elatior), Donkersporig bosviooltje (Viola reichenbachiana), Gele dovenetel (Galeobdolon luteum), Ruig klokje (Campanula trachelium), Christoffelkruid (Actaea spicata), Echte valeriaan (Valeriana officinalis), Boskortsteel (Brachypodium sylvaticum), Schaduwgras (Poa nemoralis), Robertskruid (Geranium robertianum), Drienerfmuur (Moehringia trinervia) en Kleefkruid (Galium aparine).
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Mannetjesorchis is een soort die meestal groeit in lichte bossen en onder struikgewas, soms ook in bosranden op stenige hellingen. Daarbij staat ze meestal in kalkhoudende tot kalkrijke bodems. In haar omgeving, maar meestal op iets lichtrijkere standplaatsen, vindt men dikwijls purperorchis.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.