Vn staat voor nitrofiel alluviaal elzenbos. Het betreft bossen op voedselrijke bodem, vaak op alluviale gronden maar dit is niet noodzakelijk. De standplaats is meestal vrij vochtig tot nat. De boom- en struiklaag bestaan doorgaans uit zwarte els, es en een aantal wilgensoorten. Op veel plaatsen zijn deze bossen ingeplant met populier, zodat dit vaak de aspectbepalende boomsoort is. Deze eenheid dient ruim geïnterpreteerd te worden en omvat verschillende bostypes die niet altijd even strikt af te lijnen zijn, en in sommige gevallen zelfs met een andere karteringseenheid worden weergegeven.
Hieronder geven we een overzicht waarvoor vn gebruikt is. Een eerste type is de vrij natte variant die vooral beek- en rivierbegeleidend voorkomt en gekenmerkt wordt door soorten van moerasspirearuigte (hf) of van grote zeggenvegetatie (mc). Overstromingen komen regelmatig voor, vooral tijdens de wintermaanden. De kruidlaag bevat dan ook tal van vochtminnende soorten als dotterbloem, moerasspirea, moesdistel, oeverzegge, scherpe zegge en gele lis. Een tweede type is een vrij ruig type, waar echte bossoorten ontbreken en dat gedomineerd wordt door stikstofminnende en ruigtekruiden als grote brandnetel, kleefkruid en hondsdraf. Dit type komt op voedselrijke bodem voor, maar is niet echt nat te noemen. Het derde type, dat sterk aanleunt bij het vorige, is eveneens een vrij ruig bostype dat echter gedomineerd wordt door braam en stekelvarens. Het komt voor op iets drogere gronden en is bijgevolg vooral te vinden op zand- en zandleembodems. De dominantie van braam is vaak het gevolg van verdroging. Regionaal kan dit een verdroogd elzenbroek (vm) zijn. Plaatselijk in Noord-Limburg is zomereik de dominante boomsoort en wordt dit soms weergegeven in complex met zuur eikenbos (qs, zie verder bij de bespreking van deze eenheid). Een vierde type wordt gekenmerkt door een rijke kruidlaag met daarin ondermeer aalbes, robertskruid, geel nagelkruid, dagkoekoeksbloem, groot heksenkruid en dauwbraam naast tal van stikstofminnende planten als grote brandnetel, hondsdraf en kleefkruid. Dit type vormt de overgang naar alluviaal elzen-essenbos (va) en beiden worden dan ook vaak samen als complex gekarteerd. Het onderscheid met alluviaal elzen-essenbos (va) is gebaseerd op het grotendeels of geheel ontbreken van soorten die indicatief hiervoor zijn. Daar verschillende van deze types gekenmerkt worden door vrij algemene, ruigtesoorten en/of door soorten van vochtige standplaatsen die bijvoorbeeld ook in niet bosvegetaties als moerasspirearuigten terug te vinden zijn, is het noodzakelijk dat de boomlaag van elzen en essen voldoende ontwikkeld is om van vn te spreken. Veel van deze bossen zijn relatief jong, enkele decennia oud, en komen voort uit voormalig grasland, al dan niet spontaan verbost.
De eenheid lh/vn staat voor populierenbossen waar reeds een duidelijke jonge boomlaag en/of goede struiklaag aanwezig is van es en els. In een aantal regio’s staat deze eenheid echter ook voor natte populierenbossen, met weinig of geen soorten in de boom- of struiklaag. In dat geval bevat de kruidlaag veel vochtminnende soorten als dotterbloem, moerasspirea, scherpe zegge, gele lis, moeraszegge (type I van hierboven). Meestal zijn dergelijke situaties getypeerd als lh/hf. De eenheid vn* is slechts heel uitzonderlijk gebruikt voor delen van bos die gekenmerkt worden door een structuurrijke boom- en struiklaag en de aanwezigheid van veel dik dood hout, zowel staand als liggend. Daar een kartering als vn niet eenduidig bepaald kan worden uit de kruidlaag, is het strikt noodzakelijk dat de boom- en struiklaag van elzen en essen voldoende goed ontwikkeld zijn. In tal van populierenbossen zijn de eerder opgesomde kruid-soorten ook aanwezig maar ontbreekt een echte boom- of struiklaag, die niet uit populier is samengesteld. Hier is geopteerd voor een kartering als lhi of lhb indien vooral ruigtesoorten in de ondergroei domineren, al dan niet met wat boomopslag. Wanneer de ondergroei gedomineerd wordt door soorten die kenmerkend zijn voor natte standplaatsen zoals moerasspirea, moesdistel, gele lis, scherpe zegge of kale jonker, is de kartering lh/hf gebruikt.
Dit bostype komt bijna overal in Vlaanderen en het Brussels Gewest voor, vooral op de voedselrijkere valleigronden. Het komt meer voor in de beekvalleien in de Kempen, in de westelijke Leemstreek en in de oostelijke Zandleemstreek. In de Duin- en Polderstreek komt dit bostype bijna niet voor.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.