Gele zegge is een lage tot middelhoge plant die tijdens de bloei geelgroen wordt. Ze heeft een korte wortelstok en groeit in dichte pollen met zelden meer dan vier spruiten per pol. De plant heeft bleekbruine, vezelige scheden en scherpe, driekantige halmen. De compacte bloeiwijze bestaat uit een mannelijke topaar en twee of drie dichtbloemige vrouwelijke aren. De rijpe urntjes zijn goudgeel, gekromd-spoelvormig, en hebben een opvallende snavel.
Gele zegge komt voor in Noord-, Midden- en Zuidwest-Europa, Noord-Amerika en enkele plaatsen in West- en Centraal-Azië. In Nederland is ze zeldzaam en voornamelijk te vinden in Zuid-Limburg en tussen Breda en Zaltbommel. Ze groeit op vochtige, basenrijke, humeuze leem- en zandige kleibodems, vaak op niet te dicht begroeide plekken in drassig grasland en natte loofbossen.
Het areaal van gele zegge ligt in Europa, het oosten van Noord- Amerika en Noord-Afrika. Het Europese deelareaal omvat het grootste deel van Europa en strekt zich oostwaarts uit tot Europees Rusland en Oekraïne. In het Middellandse-Zeegebied ontbreekt de soort grotendeels. Op de Britse Eilanden is ze slechts van één locatie bekend. In België is gele zegge iets algemener in Wallonië dan in Vlaanderen, vooral in Lotharingen, maar ook in de Ardennen en het Maasdistrict.
In Vlaanderen is gele zegge uiterst zeldzaam, maar de verspreiding is enigszins onzeker omdat niet alle determinaties even betrouwbaar zijn. De soort wordt vooral gevonden op plaatsen waar kalkrijke Brusseliaanzanden dagzomen (Brabantse Leemstreek) of waar kalkrijk water uit het Albertkanaal infiltreert (Kempen). Waarnemingen buiten die regio’s vragen enig voorbehoud. Gele zegge vertoont een zeer sterk negatieve veranderingsindex. Vooral in de Kempen blijken heel wat groeiplaatsen niet meer teruggevonden te worden. Of dat te wijten is aan een reële achteruitgang, dan wel aan vroegere verwarring met andere taxa (bv. geelgroene zegge) is onduidelijk. Ook verwarring met Carex flacca (analoge afkorting op oude streeplijsten) mag niet uitgesloten worden.
Gele zegge is een lage tot middelhoge, gedrongen plant die tijdens de bloei geelgroen wordt. Ze heeft een korte wortelstok en zelden meer dan vier spruiten per pol. De onderste scheden zijn bleekbruin en vezelen. De starre halmen zijn scherp driekantig en meestal niet langer dan de langste bladeren. De bladschijf is tot een halve centimeter breed. De compacte bloeiwijze bestaat uit een (vrijwel) zittende mannelijke topaar en twee of drie dicht daaronder zittende, rechtopstaande, eivormige, dichtbloemige vrouwelijke aren met driestempelige bloemen. Opvallend zijn de afstaande of teruggeslagen, bladachtige schutbladen, die veel langer dan de bloeiwijzen zijn. Ze hebben een korte, nauwe schede. De rijpe urntjes zijn gekromd-spoelvormig, minstens vijf millimeter lang, goudgeel; ze staan vrijwel haaks af en zijn opvallend eenzijdig opgebold, met een omlaag wijzende, maar iets S-vormig gekromde snavel. Deze is ongeveer even lang als de rest van het urntje en heeft een tweetandige top.
Gele zegge komt voor in Noord-, Midden- en Zuidwest-Europa, in Noord-Amerika en op enkele plaatsen in West- en Centraal-Azië. Op de Britse eilanden en in de Noordwest-Duitse laagvlakte is zij zeer zeldzaam, evenals in Nederland. Zij is hier in hoofdzaak aangetroffen in Zuid-Limburg en tussen Breda en Zaltbommel (aan de rand van het Maasdal en tussen Maas en Waal); verder zijn oude vondsten bij Weert en bij Rijssen en een recente vondst in Flevoland bekend. Thans resteren nog vier of vijf groeiplaatsen.
Gele zegge komt voor in uiteenlopende omgevingen en in gevarieerd gezelschap. Ze groeit op blijvend vochtige maar niet overstroomde en niet zeer zuurstofarme plaatsen op basenrijke, humeuze, onbemeste leem en zandige klei. Het grondwater ter plaatse is calcium- of ijzerrijk, waardoor fosfaat in vrijwel onoplosbare en dus moeilijk opneembare vorm gebonden wordt. Gele zegge staat op niet te dicht begroeide plekken in drassig grasland, op open plaatsen in natte loofbossen en vooral ook op plekken waar houtgewassen gerooid zijn. In een kleigroeve in het rivierengebied staat zij op lichte welvingen, in gezelschap van onder meer rietorchis (Dactylorhiza majalis subsp. praetermissa), grote keverorchis (Listera ovata), moeraswespenorchis (Epipactis palustris) en echte valeriaan (Valeriana officinalis). In dezelfde omgeving staat zij aan greppeltjes in komkleigrasland rijk aan beemdlangbloem (Festuca pratensis), knoopkruid (Centaurea jacea) en gewone brunel (Prunella vulgaris); in dit terrein is zij samen met blauwe zegge, biezeknoppen (Juncus conglomeratus) en vroeger ook harlekijn (Orchis morio) tot een zandige opduiking beperkt. De twee genoemde groeiplaatsen hebben scherpe zegge, gestreepte witbol (Holcus lanatus), rood zwenkgras (Festuca rubra subsp. commutata), veldlathyrus (Lathyrus pratensis), moerasrolklaver (Lotus uliginosus), moerasvergeet-mij-nietje (Myosotis palustris), lidrus (Equisetum palustre) en pitrus (Juncus effusus) met elkaar gemeen. In hooiland in een Zuid-Limburgs brongebied staat gele zegge op welvingen tussen bronbeekjes in een vegetatie met moerasstreepzaad (Crepis paludosa), blauwe zegge, moeraszegge, kruipend zenegroen (Ajuga reptans), slanke sleutelbloem (Primula elatior), gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata), grote wederik (Lysimachia vulgaris), gewone engelwortel (Angelica sylvestris) en allerlei mossen, waaronder veenvedermos (Fissidens adianthoides) en sterregoudmos (Campylium stellatum). Gemeenschappelijk aan deze Limburgse groeiplaats en de twee genoemde in het rivierengebied zijn slechts gewoon puntmos (Calliergonella cuspidata), kale jonker (Cirsium palustre), moerasspirea (Filipendula ulmaria), echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi), paardenbloem (Taraxacum spec.) en ijl groeiend riet (Phragmites australis). Hoewel de groeiplaatsen elk een zeldzaam voorkomende biotoop vertegenwoordigen, is de grote zeldzaamheid en de achteruitgang van gele zegge op grond van de opgesomde waarnemingen toch niet afdoend te verklaren.
Aan gele zegge verwant is schubzegge (Carex lepidocarpa), die eveneens gelig van tint is en zelden meer dan vier spruiten per pol voortbrengt. Zij is slanker van habitus en heeft stomp driekantige stengels, die veel langer zijn dan de bladeren. De bladschijf is stijver, smaller en meer gootvormig dan bij gele zegge. De bloeiwijze bestaat uit een mannelijke topaar met een duidelijke, vaak scheef staande steel en een of twee niet opeengedrongen, maar ook niet ver van elkaar verwijderde vrouwelijke aren. De schutbladen zijn smaller en korter dan bij gele zegge, goot- tot priemvormig, vaak teruggeslagen. De rijpe urntjes zijn korter; de snavel is iets korter dan de rest van het urntje. Evenals bij gele zegge is het rijpe urntje afstaand of iets teruggebogen, met omlaag wijzende snavel. Schubzegge komt voor in Noord-, West- en Midden-Europa en oostelijk Noord-Amerika. In Nederland is zij slechts bekend van één plek in Zuid-Limburg, waar zij evenals gele zegge in een hooiland met bronbeekjes voorkomt. Schubzegge is een plant van moerassige, kalkrijke standplaatsen. In omringende landen is zij minder zeldzaam dan bij ons.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Wanneer niet een hele populatie bekeken wordt, maar uitsluitend individuen, kan gele zegge gemakkelijk worden verward met nauw verwante taxa. Vaak komen in één populatie afwijkende exemplaren voor die aanleiding geven tot een minder betrouwbare determinatie. Gele zegge is een plant van basische milieus. Dat houdt meestal verband met basenrijke kwel. In Vlaanderen is die basenrijkdom meestal te wijten aan kalkrijke geologische lagen van het Brusseliaan of aan uitsijpeling van kalkrijk water van het Albertkanaal (dat gevoed wordt door Maaswater). Gele zegge komt voor in vegetatietypes die verwantschap vertonen met blauwgraslanden. De soort duikt soms op onverwachte plaatsen op uit de zaadvoorraad, lang nadat de originele vegetatie verdwenen is.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.