Moeraskartelblad is een lage tot middelhoge, meestal tweejarige voorzomerbloeier met een rechtopstaande stengel en schuin omhoogstaande zijtakken. De bloemen zijn licht purperrood met een wijnrode bovenlip en hangen schuin opzij. De plant groeit als halfparasiet in drassige, mosrijke gras- en zeggevegetaties op venige bodems en heeft kruisbestuiving door hommels nodig. De zaden worden door water verspreid en kunnen enkele maanden blijven drijven.
Moeraskartelblad heeft een Eurosiberisch areaal. De soort komt voor in de koude en de gematigde streken van Europa en Azië. Daarnaast komt ze ook voor in het noordoosten van Canada (Newfoundland), waar ze waarschijnlijk niet inheems is. In Europa komt de plant nagenoeg overal voor, met uitzondering van het Iberisch Schiereiland, het Middellandse-Zeegebied en de regio rond de Zwarte Zee. In Wallonië is moeraskartelblad zeer zeldzaam, met nog slechts een handvol groeiplaatsen, onder meer in Lotharingen (SAINTENOY-SIMON 1999).
In Vlaanderen is moeraskartelblad zeer zeldzaam. Boven-dien is het zeer sterk achteruitgegaan. De achteruitgang van de soort is al aan de gang sinds de negentiende eeuw (LETEN 1987). Verscheidene populaties uit de periode 1972-2004 zijn ondertussen verdwenen. Ontwatering en bemesting van de standplaatsen zijn de hoofdoorzaken voor de achteruitgang van de soort. Ook het stopzetten van het hooilandbeheer leidt tot het verdwijnen van populaties. Op een aantal plaatsen is de soort opnieuw geïntroduceerd, bijvoorbeeld in de Leiemeersen bij Oostkamp.
Moeraskartelblad is een lage tot middelhoge, vrijwel onbehaarde, donkergroene en vaak paars aangelopen, gewoonlijk tweejarige (niet meerjarige) voorzomerbloeier met een rechtopstaande stengel, die tal van schuin omhoogstaande zijtakken draagt. In de bloeitijd vertoont de stengelbasis talrijke (gemiddeld twaalf) dicht opeenstaande littekens van afgevallen rozetbladeren en winterknopschubben. Op enkele plaatsen komt het voor in een eenjarige vorm, die aanzienlijk later bloeit (zie onder). De bloemen zijn schuin opzij gericht en staan in de oksels van schutbladen, die minstens even lang zijn als de bloemen. De buis-klokvormige kelk is tweelippig. Vaak steekt de kroonbuis vrij ver buiten de kelk uit, en hij vertoont dan ook meestal inbraakgaatjes van Aardhommels. De bloemkroon is licht purperrood met een iets donkerder, wijnrode bovenlip, die ongeveer even lang is als de onderlip. Aan de top eindigt de bovenlip in een korte snavel; aan de zijranden vertoont zij aan elke kant twee tandjes. De plant is in hoge mate aangewezen op kruisbestuiving door hommels. Zelfbestuiving leidt tot sterk verminderde zaadzetting, en spontane zelfbestuiving is vrijwel uitgesloten. De zaden kunnen enige maanden blijven drijven en worden verspreid door water, wellicht ook door watervogels.
Moeraskartelblad komt - in diverse vormen - voor in Europa met uitzondering van de zuidelijkste delen, in West- en Midden-Siberië en Oost-Canada. In Nederland was het eertijds plaatselijk vrij algemeen, maar het is enorm achteruitgegaan en in veel streken geheel verdwenen. De voornaamste vindplaatsconcentraties bevinden zich nu nog op de Waddeneilanden en in twee gordels op het vasteland: de ene van Noord-Drenthe en Oost- en Zuid-Friesland via Noordwest-Overijssel tot in de dalen van Reest en Overijsselse Vecht; de andere van het Vechtplassengebied en oostelijk Zuid-Holland tot in het Brabantse Dommeldal. Vanouds ontbreekt Moeraskartelblad in Noord-Groningen, op de Peelhorst in noordoostelijk Noord-Brabant, in Zeeland en op Goeree-Overflakkee; in Noord-Holland benoorden het IJ is het tot een enkele plek in de duinstreek beperkt. Moeraskartelblad is een plant van onbeschaduwde, niet te vaak gemaaide, eventueel licht beweide, vrij open en meestal mosrijke gras- en zeggevegetaties op drassige, nooit uitdrogende, matig zure tot neutrale, tamelijk voedselrijke, weinig of niet bemeste, venige bodem; de ondergrond bestaat uit zand, beek- of komklei, of veen. Een belangrijk standplaatstype wordt gevormd door trilvenen. Hier is het waterpeil vrij constant, doordat de vegetatie met het water rijst en daalt; uit de ondergrond stijgt kalkhoudend water op. De overige standplaatsen van Moeraskartelblad staan in het winterhalfjaar in de regel enige maanden blank. Deels staan ook deze groeiplaatsen onder invloed van kalkhoudend grondwater, zoals in natte duinvalleien. Op andere plaatsen worden ze 's winters door beek- of rivierwater overstroomd, zoals in beekdalmoerassen en polderboezems. Valt de watertoevoer van onder- of bovenaf weg - bijvoorbeeld door wateronttrekking in hoger gelegen gebieden, beekkanalisatie, of rechtstreekse ontwatering van het terrein - dan pleegt Moeraskartelblad te verdwijnen. Deze parasiet heeft veelal een duidelijk zichtbaar effect op zijn gastheren: waar hij groeit blijft de vegetatie laag. In verband hiermee wordt elke volgende generatie Moeraskartelblad als het ware genoopt nieuwe delen van het terrein op te zoeken, terwijl de plekken waar de oudergeneratie stond, zich eerst moeten 'herstellen' voordat de parasiet er opnieuw kan groeien. Over de jaren levert het vegetatiepatroon een beeld van zich steeds verplaatsende vlekken. Waar de grasgroei verzwakt is, kunnen planten groeien die zich in dicht gesloten moerasvegetaties moeilijk handhaven, zoals Egelboterbloem (Ranunculus flammula), Zeegroene muur (Stellaria palustris), Zomprus (Juncus articulatus) en Waterbiezen (Eleocharis palustris subspp.). Verder staan er veel Gewone waternavel (Hydrocotyle vulgaris), Moeraswalstro (Galium palustre), Pinksterbloem (Cardamine pratensis) en Watermunt (Mentha aquatica). In beekdalen en polderboezems zijn ook dikwijls Dotterbloem (Caltha palustris) en Grote ratelaar aanwezig. Verder treden in relatief zure moerassen met een dek van Veenmos (Sphagnum spp.) als begeleiders onder meer Moerasstruisgras (Agrostis canina), Veenpluis (Eriophorum angustifolium), Zwarte zegge (Carex nigra), Wateraardbei (Potentilla palustris) en plaatselijk Draadrus (Juncus filiformis) op. In minder zuur, kalkhoudend milieu kunnen, in een mosdek waarin slaapmossen een hoofdrol spelen, soorten als Ronde zegge (Carex diandra), Paddenrus (Juncus subnodulosus), Rietorchis (Dactylorhiza majalis subsp. praetermissa) en Groenknolorchis (Liparis loeselii) samen met Moeraskartelblad voorkomen. In duinvalleien pleegt de plant op drassiger plekken te groeien dan bijvoorbeeld Knopbies (Schoenus nigricans) of Parnassia (Parnassia palustris).
Moeraskartelblad heeft geen reserve van kiemkrachtig zaad in de grond; op plekken waar het is verdwenen, is de kans op hervestiging gering. Kieming vindt plaats in de lente, of later als het 'bodemoppervlak' later droogvalt. Laat in het seizoen gekiemde planten slagen er vaak niet in, tijdig een voldoende grote winterknop te vormen, zodat ze de winter niet doorkomen. Op plekken die het hele jaar onder water blijven staan, kan geen zaad kiemen. Planten die in de voorzomer worden afgemaaid of (in duinvalleien) door konijnen worden aangevreten, kunnen uit zijstengels opnieuw in bloei komen; dergelijke exemplaren hebben dikwijls een kussenvormige habitus. Op enkele waarden langs het IJsselmeer aan de Friese westkust komt een eenjarige vorm van Moeraskartelblad voor, die eveneens in de lente kiemt, maar nog dezelfde nazomer in bloei komt en tot aan de winter kan doorbloeien. Doordat tijdens deze ontwikkeling geen winterknop wordt gevormd, vertoont de stengelbasis veel minder littekens dan die van de tweejarige vorm (gemiddeld zes, van elkaar verwijderd, afkomstig van afgevallen stengelbladeren). De plant is slanker en minder vertakt, en de bloeiwijze neemt hoogstens een derde van de hoogte in. Bij Utrecht komen planten voor, die in de nazomer bloeien, waarna het zaad nog hetzelfde seizoen kiemt en de jonge planten na overwintering de volgende zomer bloeien: de levenscyclus wordt in dit geval dus precies in een jaar doorlopen.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Moeraskartelblad is een een- tot tweejarige halfparasiet die parasiteert op de wortels van grassen en cypergrassen. De soort groeit in hooilanden op natte, matig voedselrijke tot voedselarme, dikwijls venige bodems. De huidige vindplaatsen betreffen vooral dottergraslanden, maar de soort werd vroeger ook in blauwgraslanden en kalkrijke moerassen aan de binnenduinrand gevonden.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.