Deze karteringseenheden omvatten een ruime waaier aan permanente graslanden. Enerzijds betreft het in de literatuur beschreven vegetatietypen, met name kamgras-, veldgerst-, zilverschoon- en grote vossenstaartgraslanden. Anderzijds gaat het over graslanden die niet tot een specifiek vegetatietype behoren. Deze worden gekenmerkt door één of meerdere van onderstaande indicatieve soorten. Die soorten zijn dan aspectbepalend. Tenslotte horen ook gedegradeerde halfnatuurlijke graslanden -die niet als dusdanig gekarteerd zijn- tot deze eenheid. De indicatieve soorten van halfnatuurlijke graslanden ontbreken of komen hooguit in zeer beperkte mate voor.
hp*-graslanden gekenmerkt door de aanwezigheid van een uitgesproken microreliëf (depressies, laantjes, verglijdingsverschijnselen, bulten) en/of meerdere grachten, sloten of greppels zijn gekarteerd als hpr*. De indicatieve soorten voor de toevoeging van de * zijn dezelfde als voor hp*. Zulke graslanden komen vooral voor in de Polders en valleien en ook op hellingen in de Leemstreek (zie hpr, weilandcomplex met veel sloten en/of microreliëf). Graslanden behorend tot het kamgrasverbond, hoewel vegetatiekundig goed gedefinieerd, hebben geen eigen karteringseenheid. Ze zijn gekarteerd als hp* of hpr*. Het betreft matig voedselrijk beweid grasland op klei-, leem- en zandleemgronden, gekenmerkt door het abundant voorkomen van kamgras. Graslanden behorend tot het zilverschoonverbond zijn eveneens ondergebracht bij hp*. Het betreft bijna altijd graasweiden op voedselrijke bodems, op langdurig natte standplaatsen en met een vaak sterk wisselende waterstand. Betreding en antropogene verstoringen kunnen de ontwikkeling van dit type in de hand werken. Het zilverschoontype komt voor op allerlei bodems, variërend van zand tot zware klei. In de Polders zijn ze vaak doorsneden door grachten of sloten of hebben ze een uitgesproken microreliëf, waardoor ze als hpr* gekarteerd zijn. Een in het voorjaar gemakkelijk herkenbare groep hp*-graslanden zijn de pinksterbloemgraslanden. De beter ontwikkelde pinksterbloemgraslanden met soorten als moerasrolklaver, pitrus, egelboterbloem en/of hazenzegge vormen een voorbeeld van als hp* gekarteerde rompgemeenschappen van het dotterbloemverbond. Komen dotterbloem, tweerijige zegge en/of echte koekoeksbloem voor, dan zijn dergelijke graslanden normaliter als hc gekarteerd. Grote vossenstaartgraslanden vertonen onder normale omstandigheden winterse overstromingen. De vegetatiekundig best ontwikkelde varianten worden als mesofiel hooiland (hu) gekarteerd. Het betreft graslanden met weidekervel-torkruid, weidekervel of grote pimpernel. Een veel grotere oppervlakte grote vossenstaartgraslanden valt onder hp* en hpr*. Ze zijn vegetatiekundig moeilijk te duiden en minder herkenbaar. Ruimtelijk situeren ze zich als een (soms smalle zone) tussen de permanent vochtige dotterbloemgraslanden (hc) en de hoger gelegen mesofiele graslanden (hu). De soortensamenstelling is dan ook intermediair. Grote vossenstaart is steeds in belangrijke mate aanwezig, maar komt ook in andere plantengemeenschappen voor en is vaak ingezaaid. Pinksterbloem, reukgras, veldzuring, fioringras, veenwortel, scherpe en/of kruipende boterbloem zijn vaak opvallend aanwezig en sluiten aan bij de graslanden beschreven in de vorige paragrafen. Tweerijige zegge, scherpe zegge, echte koekoeksbloem, lidrus, rietgras en zelfs moerasspirea wijzen op (minstens langdurige) vochtige omstandigheden en een affiniteit met de dotterbloemgraslanden. Knoopkruid, groot streepzaad en veldlathyrus komen ook frequent voor (zij het zeker niet altijd) en duiden op de overgang naar de mesofiele graslanden. Ook graslanden waarin gewoon reukgras het aspect bepaalt en veldzuring, scherpe boterbloem en in beperkte mate indicatieve soorten van het glanshaververbond voorkomen, zijn als hp* gekarteerd. Dit type is algemeen in wegbermen en komt in de (Zand)leemstreek en de Zuiderkempen vrij talrijk in landbouwhooilanden voor. Het veldgersttype komt voor op zeer natte, zware kleigronden en uitgeveende gronden in de Polders. In het binnenland is dit type geassocieerd met natte tot zeer natte rivierkleibodems. Nog meer dan kamgras is veldgerst een indicator van oude, ongescheurde graslanden gezien deze soort nooit werd ingezaaid. Gewoon timoteegras, scherpe boterbloem en knolboterbloem kunnen begeleidende hp*-soorten zijn. Vermits hp*-graslanden qua syntaxonomie, beheervorm en soortensamenstelling erg heterogeen zijn, kunnen ze op eender welke bodem en onder zowel droge als natte condities aangetroffen worden. Afhankelijk van de standplaats en de milieukarakteristieken zullen andere indicatieve soorten het aspect bepalen en zijn ze meer of minder soortenrijk.
Hoewel een aantal van de hierboven opgesomde indicatieve soorten niet te associëren zijn met welbepaalde plantengemeenschappen worden er toch enkele types hp* onderscheiden. Dit onderscheid is echter zelden rechtstreeks uit de kaarten of de databank af te leiden. Bij recent gekarteerde kaarten is vaak de dominante soort in het dataveld ‘info’ vermeld. Dit is echter niet systematisch gebeurd. Vanaf 2000 is meer en meer gebruik gemaakt van het complex hp+hp* om percelen te duiden waar de indicatieve soorten minder abundant of lokaal voorkomen. Wanneer de indicatieve soorten uitsluitend terug te vinden zijn in de perceelsranden, is dit als hp+k(hp*) genoteerd.
Soortenrijk permanent cultuurgrasland komt overal voor maar heeft een opvallend hogere densiteit in de Leemstreek (o.a. de Vlaamse Ardennen, de Denderstreek, het Pajottenland en het Demerland) en de Zuiderkempen. In de Zandleemstreek valt op dat de kaartbladen 19-20 een minder dense verspreiding van deze graslanden vertonen. Deze zijn gekarteerd in 1997-1998 en de kartering gebeurde hier niet gebiedsdekkend. Er werd minder aandacht besteed aan agrarische en urbane gebieden. Het aandeel van de soortenrijke permanente cultuurgraslanden kan in werkelijkheid op deze kaartdelen hoger liggen. Soortenrijke permanente cultuurgraslanden gelegen in weiland(complexen) met veel sloten en/of veel microreliëf (hpr*) bedekken grote oppervlakten in o.a. de Polders, de Voerstreek en de Scheldevallei.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.