Kleefkruid is een eenjarige, dofgroene plant die in de zomer en herfst bloeit. De plant heeft terugwijzende stekelhaartjes op de stengel en bladeren, waardoor ze zich makkelijk aan dieren en kleding hecht. De bladeren staan in kransen van zes, en de bloemen vormen geen pluim maar staan in paren langs de stengel. Kleefkruid verspreidt zich door zelfbestuiving en via klitvruchten. Het is wijdverspreid en groeit in zowel natuurlijke als door mensen beïnvloede gebieden, op voedselrijke, licht vochtige bodems.
Als cultuurvolger heeft kleefkruid zowat alle gematigde streken van de wereld veroverd. Oorspronkelijk was het een Europese soort, waarvan het areaal oostwaarts tot de Oeral en de Kaukasus liep. In Europa komt ze nagenoeg overal voor, met uitzondering van de arctische en boreale streken. In België komt ze net niet in alle uurhokken voor (enkele gaten in de Kempen en de Ardennen).
Kleefkruid is overal uiterst algemeen in Vlaanderen. Op de voedselarme en droge zandgronden van de Kempen is de soort iets minder abundant. Ze gaat sterk vooruit in Vlaanderen.
Kleefkruid is een eenjarige, dofgroene, weinig vertakte zomer- en herfstbloeier, waarvan de zaden merendeels in de herfst, daarnaast ook wel in het voorjaar kiemen. Kiemplanten vallen op doordat onder de onderste krans van kleine bladeren twee veel grotere kiembladen staan. De naam van de plant heeft niets met kleverigheid te maken maar moet als 'klitkruid' worden uitgelegd. De ribben van de stengel zijn evenals de randen en de onderkant van de bladeren bezet met terugwijzende stekelhaartjes, waardoor de plant zich gemakkelijk aan de vacht van zoogdieren en aan kleding hecht. De hoogte van de plant varieert sterk. Kleine exemplaren kunnen op eigen benen staan, maar meestal hangen de stengels tussen de overige vegetatie, daarop steunend met hun stekelharen; zo kunnen ze meer dan een meter lang worden. De bladeren staan overwegend in kransen van zes. Van de meeste andere inheemse Galium-soorten verschilt Kleefkruid doordat de bloeiende stengel niet in een pluimvormige bloeiwijze eindigt. De bloemen staan alleen of in armbloemige, gesteelde bijschermen, die paarsgewijs langs een groot deel van de stengel staan. Als de vruchten rijp zijn, steken de bijschermen buiten de bladkrans uit. Zoals bij veel eenjarigen is zelfbestuiving regel. De twee aan twee staande dopvruchtjes zijn met haakvormige haren bezet en worden als klitvrucht verspreid. Ook stengelstukken of hele planten laten zich door zoogdieren vervoeren. Kleefkruid is een kosmopoliet, die voornamelijk in gematigde streken voorkomt; op het zuidelijk halfrond is het in het kielzog van de Europeanen terechtgekomen. In vrijwel heel Nederland is deze plant zeer algemeen.
Kleefkruid behoort tot de planten, die zowel in geheel natuurlijke als in zwaar door de mens beheerste biotopen gedijen. Nodig zijn een voedselrijke, niet sterk zure bodem, een wat vochtig kiemingsmilieu en enige bescherming tegen uitdroging, bijvoorbeeld door lichte beschaduwing. De plant kan op alle grondsoorten groeien, behalve op hoogveen. Tot de meer natuurlijke standplaatsen behoren loofbossen op jonge, voedselrijke, weinig gerijpte bodem, waar een snelle humusomzetting plaatsvindt, zoals rivieren beekdalbossen. Ook in oeverruigten langs plassen en rivieren tiert Kleefkruid welig, vooral op aanspoelselgordels. In het zoetwatergetijdengebied komt het op oeverwallen tot een paar decimeter onder de gemiddelde hoogwaterlijn voor; het meest echter in grienden boven de hoogwaterlijn. In brakke tot zilte getijdengebieden is het tot de stormvloedgordel beperkt. Het staat onder meer in ruigten van Strandkweek (Elymus pycnanthus) en Duinriet (Calamagrostis epigejos) op strandvlakten, die zelden door de zee worden bereikt; ook wel op vloedmerk tussen Melden (Atriplex spp.).
Door toedoen van de mens zijn allerlei biotopen ontstaan die op de natuurlijke groeiplaatsen van Kleefkruid lijken. Zijn zouttolerantie blijkt uit zijn optreden in de spatzone op stenen beschoeiingen aan de buitenkant van zeedijken. Grote kansen krijgt Kleefkruid in aanplantingen van Canadapopulieren (Populus X canadensis), op baggerstortplaatsen en in afgebrand rietland. Sterk op de voorgrond treedt het ook in heggen, struwelen, graften en bosranden waar meststoffen binnenwaaien of -spoelen. Vrij regelmatig is het in knotbomen te vinden, dikwijls op plekken waar het weinig of niet onder deze bomen voorkomt. In de buurt van menselijke woonplaatsen wordt het vooral door verwaarlozing begunstigd, en groeit het onder meer tussen puin en in verwilderde tuinen. Ook langs verwaarloosde spoorsloten en op niet gemaaide dijktaluds kan het zich sterk uitbreiden. Al sinds het begin van de akkerbouw in onze streken (4200 v.Chr.) komt Kleefkruid in akkers voor. Tegenwoordig vormt deze 'halve liaan' daar in toenemende mate een probleem - vooral tussen graan - doordat het zware bemesting goed verdraagt, voor veel bestrijdingsmiddelen ongevoelig is en over een lange periode kan kiemen. De beste kieming vindt plaats bij vruchtjes die zich één tot drie centimeter onder de grond bevinden. Zijn door een strenge vorst de meeste kiemplanten gedood, dan kiemen in het voorjaar nog genoeg nieuwe planten om dit verlies te kunnen ondervangen. Planten waarmee Kleefkruid vaak samen groeit, zijn Grote brandnetel (Urtica dioica), Akkerdistel (Cirsiumarvense), Gewone berenklauw (Heracleum sphondylium), Fluitenkruid (Anthriscus sylvestris), Hondsdraf (Glechoma hederacea), Dauwbraam (Rubus caesius), Haagwinde (Calystegia sepium) en - vooral op schaduwrijke plaatsen - Robertskruid (Geranium robertianum).
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Kleefkruid groeit in allerlei ruigten, zomen en bossen op vochtige, zeer voedselrijke bodems. Het meest uitbundig groeit de soort op enigszins verstoorde en uitgesproken voedselrijke plaatsen zoals kapvlakten, de ondergroei van populierenaanplantingen en struwelen en bosranden langs akkers.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.