Melkkruid is een zeer lage, onbehaarde plant met vlezige, donkergroene bladeren die in voor- en midzomer bloeit. Hoewel technisch een overblijvende plant, gedraagt het zich ecologisch als een eenjarige omdat het na de bloei volledig afsterft, behalve de winterknoppen op de ondergrondse uitlopers. De vertakte stengels zijn liggend tot opstijgend, met langwerpige bladeren die verspreid staan. Melkkruid onderscheidt zich van Zeepostelein door het bezit van melksap en zoutklieren. De trompetvormige bloemen zijn witroze tot licht wijnrood. Het groeit in zoutverdragende milieus, maar vermijdt dagelijks overspoeling met zeewater.
Melkkruid kent een circumpolaire verspreiding. De soort komt voor in West- en Noord-Europa, waar het beperkt blijft tot de kustzones. Elders (in Oost- en Zuid-Europa, Azië en Noord- Amerika) kan ze tot ver in het binnenland doordringen. Op Belgische schaal is ze zeldzaam en uitsluitend beperkt tot het maritiem district (zowel de Duinen als de Polders).
In Vlaanderen is melkkruid zeldzaam, vooral tengevolge van de zeldzaamheid van de geschikte biotopen. Het is een typische polder- en schorrensoort, waarvan het aantal bekende groeiplaatsen toenam dankzij het intensievere onderzoek van de maritieme gebieden. De meeste recente groeiplaatsen situeren zich dan ook in nieuwe hokken, terwijl de soort tegelijkertijd uit veel vroegere hokken verdween. In de laatste decennia verdwenen al veel van de stabiele overgangssituaties tussen zout en zoet, vooral tengevolge van veranderingen in de landbouwuitbating. De inrichting van natuurterreinen met focus op de ontwikkeling van vegetaties van zilte milieus schept daarentegen nieuwe kansen voor de soort.
Melkkruid is een meestal zeer lage, onbehaarde, vrij donker groene, enigszins vlezige plant, die in voor- en midzomer bloeit. Aan de stengelbasis ontspringen ondergrondse uitlopers, waarop zich al in de zomer winterknoppen vormen. Na de bloei sterft de hele plant af, op deze winterknoppen na. Derhalve is Melkkruid - technisch gesproken - wel een overblijvende plant, maar in oecologisch opzicht gedraagt het zich als een eenjarige. De plant is aan de voet meestal vertakt, met liggende tot opstijgende stengels. De langwerpige, gaafrandige bladeren staan verspreid, aan de voet van de stengels vaak min of meer tegenover elkaar, maar niet star kruisgewijs zoals bij Zeepostelein (Honckenya peploides), die in niet-bloeiende staat wel met Melkkruid wordt verward. Laatstgenoemde onderscheidt zich ook door het bezit van melksap, al is dit niet altijd goed waarneembaar. Op de bladeren bevinden zich zoutklieren. De bloemen zitten in de bladoksels in het middengedeelte van de stengels. Binnen zijn familie is Melkkruid een buitenbeentje doordat de bloemen maar één krans van bloembekleedsels bezitten. Dit bloemdek is trompetvormig, witroze tot licht wijnrood, en tot halverwege gespleten in tongvormige slippen. De meeldraden staan op de bloembodem ingeplant en wisselen af met de bloemdekslippen. De bolvormige doosvrucht wordt door het verwelkte bloemdek omgeven en gaat aan de top met vijf kleppen open.
Melkkruid komt voor in de gematigde zone van het noordelijk halfrond, enerzijds als kustplant, anderzijds in zoutsteppen in het hart van de continenten. Ook op de veelal ver uiteengelegen zoutplekken in Midden-Europa is het vaak present. In Nederland is het vrij algemeen in het Deltagebied en op de Waddeneilanden; verder komt het plaatselijk langs de Gronings-Friese Waddenkust, rondom het IJsselmeer en in het Noord-Hollandse en Friese polderland voor. In Midden-Twente stond het aan het begin van de 20ste eeuw samen met Zulte (Aster tripolium) op een binnenlandse zoutplek; vermoedelijk ten gevolge van bemesting zijn beide zoutplanten hier verdwenen.
Melkkruid behoort tot die groep van zoutverdragende planten, die dagelijkse overspoeling met onverdund zeewater mijden en die bij verzoeting van het milieu lang standhouden. Verder verdraagt het geen uitdroging, een verschil met bijvoorbeeld Engels gras (Armeria maritima). Uit Frans onderzoek bleek dat de zoutbestendigste exemplaren groeien uit winterknoppen die een lange koude periode hebben doorgemaakt, en dat anderzijds het bloeipercentage van de planten des te hoger ligt naarmate de bodem minder zout is. Buitendijks staat Melkkruid op de hogere delen van het schor, die bij normale vloed niet, maar bij springvloed wel onder water komen. Naarmate het zoutgehalte van het water afneemt, verdraagt het frequentere overstroming. Zo zien we het langs de Westerschelde vanaf de monding in de richting van Antwerpen steeds verder in de zonering afdalen, een 'duikereffect' dat ook van Zilte rus (Juncus gerardi), Fioringras (Agrostis stolonifera) en enige andere schorreplanten bekend is. Melkkruid groeit zowel op klei als op slib- of humusrijk zand. Op puur zand zonder fijnere bodembestanddelen kiemt het niet, maar in kleiige laagten die door wind of water met zand worden gevuld, kan het zich sterk uitbreiden. Overstuiving stimuleert de vorming van winterknoppen, en die kunnen - anders dan zaden - onder een zandbedekking voorspoedig uitgroeien. Omgekeerd kan in zandige delen van strandvlakten uitstuiving van het zand tot op grondwaterniveau ook een zeer geschikt milieu voor de plant doen ontstaan. Andere factoren die kale plekken doen ontstaan waar Melkkruid een overheersende plaats kan gaan innemen, zijn oeverafslag, afplaggen en betreding. Behalve als pionier treedt Melkkruid ook vaak op als bodembedekker tussen andere zoutplanten. Vooral tussen Zilte rus kan het een dichte mat vormen, speciaal daar waar deze plant door herkauwers of konijnen kort afgegraasd wordt. Andere vegetatievormende schorreplanten waartussen Melkkruid de grond bedekt, zijn Fioringras, Rood zwenkgras (Festuca rubra), Kwelderzegge (Carex extensa), Rode bies (Scirpus rufus) en Zeealsem (Artemisia maritima). Samen met Schorrenzoutgras (Triglochin maritima) kan het op de voorgrond treden in laagten, waar brak water stagneert. In dichte vegetaties die door Gewoon kweldergras (Puccinellia maritima), Zeerus (Juncus maritimus), Heen (Scirpus maritimus) of Riet (Phragmites australis) worden beheerst, vormt Melkkruid gerekte, min of meer rechtopstaande stengels. Op plagplekken kan het worden vergezeld door Stomp kweldergras (Puccinellia distans) en Zilte schijnspurrie (Spergularia salina). Tenslotte staat het buitendijks ook in voegen tussen de stenen van zeedijken.
Op zandige strandvlakten die van de zee zijn afgesnoerd, wordt de schorvegetatie vervangen door een begroeiing van zoet milieu, waarin Duinrus (Juncus alpinoarticulatus subsp. atricapillus), Parnassia (Parnassia palustris) en Knopbies (Schoenus nigricans) een belangrijke plaats innemen. Met Zilte rus en Schorrenzoutgras houdt Melkkruid in dergelijke vegetaties langer stand dan andere planten die hun voornaamste standplaats op het schor hebben. Ook in natte duinvalleien zonder zilte voorgeschiedenis worden deze planten wel eens aangetroffen; blijkbaar levert de aanvoer van zeewaterdruppeltjes (salt spray) door de wind dan al voldoende zout. In poldergebieden staat het in inlagen en kleiputten achter de zeedijk, maar ook wel verder landinwaarts in brak terrein (waar de grond zout veen bevat). Daar groeit het in de rietberm aan slootkanten, op bultjes en flauwe glooiingen in lage weilanden, en soms in boezemland langs zwak brakke riviertjes.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Melkkruid is grondwaterafhankelijk, maar gevoelig voor overstroming. De soort komt voor in zilte weilanden, langs kreekoevers en slootbermen. Verder komt ze ook voor in hoge schorrenvegetaties en grazige, moerassige duin-schorovergangen. Bij verzoeting houdt melkkruid lang stand en daarom is dat een goede indicator voor grazige, fijnkorrelige, stabiele, vaak beweide overgangssituaties tussen zout-nat en zoetdroog. Melkkruid groeit vaak samen met soorten als zilte rus, waterpunge, zilverschoon en zeldzamer ook met zilte zegge, dunstaart enz.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.