Voor dit hoofdstuk is het belangrijk te realiseren dat de term ‘stroomdalgrasland’ en de syntaxonomische term ‘Verbond der droge stroomdalgraslanden’ een verschillende inhoud hebben. De term ‘stroomdalsoorten’ is door en door Nederlands, zowel qua ontstaan (ze werd ingevoerd door Heimans) als wat betreft het voornaamste gebied van verspreiding. Daarom refereren we in dit hoofdstuk zeer vaak naar Nederlandse literatuur. In de onderstaande bespreking wordt in de eerste plaats ingegaan op het Verbond der droge stroomdalgraslanden, maar daarnaast wordt regelmatig gerefereerd naar het ruimere kader van stroomdalgrasland in het algemeen. Stroomdalgraslanden zijn rivierbegeleidende graslanden met specifieke soorten, meestal uit Zuid- en Midden-Europa, die met de rivier aangevoerd zijn. Noord-Zuid-verlopende rivieren zijn interessantst, omdat die geografisch en klimatologisch sterk verschillende gebieden met elkaar verbinden. Vlaanderen is op dat vlak niet erg goed bedeeld: de Maas is zowat de enige relevante rivier met een uitgesproken spectrum stroomdalsoorten. Onze oost-west- georiënteerde rivieren (Schelde, …) zijn slechts door een gering aantal dergelijke soorten gekenmerkt. In Nederland is het spectrum stroomdalplanten, ook wel ‘fluviatiele soorten’ genoemd, aanzienlijk groter, wegens het grotere aantal relevante rivieren. Daar is het zelfs dermate belangrijk dat er een apart ‘fluviatiel district’ beschreven is. In Vlaanderen is er wel iets dergelijks (cf. Lambinon et al. 1998), maar het statuut is gedegradeerd tot een onderdeeltje van het Brabants district, wegens het eerder geringe belang. Alleen een deeltje van de Maas behoort bij ons tot dat fluviatiele district. Stroomdalplanten komen van oorsprong voor op rivierduintjes en stroomruggen. Tegenwoordig vinden we ze, bij gebrek aan natuurlijke biotopen, vooral terug op de dijken. Informatie over de Vlaamse stroomdalgraslanden langs de Maas vinden we ondermeer in Berten (1993), Shepherd et al. (1993), Allemeersch (1994), Van Looy & De Blust (1995), Peters & Van Looy (1996), Hermans (19??), Van Looy & De Blust (1999) en Peters et al. (2000). Een goede schets van het Nederlandse stroomdalgrasland langs de Maas of in het algemeen vinden we ondermeer in Sykora & Liebrand (1987), Drok (1988), Weeda (1988), Van der Zee (1992) en Weeda et al. (1996). In Nederland blijkt dat spectrum fluviatiele soorten zo belangrijk dat men er zelfs in de vegetatiekundige indeling (syntaxonomie) rekening mee houdt. De term ‘Verbond der droge stroomdalgraslanden’ of het ‘Sedo-Cerastion’ is hier veel enger dan de hierboven geschetste term ‘stroomdalgraslanden’ (cf. Weeda et al. 1996). Dit verbond wordt naar de recentste inzichten in de Klasse der droge graslanden op zandgrond (Koelerio-Corynephoretea) geplaatst (Weeda et al. 1996). Zoals we hieronder verder specifiëren blijkt dat verbond in Vlaanderen volgens ons niet aantoonbaar. Dit hoofdstuk wordt dan ook net zoals dat van de kalkgraslanden eerder kort gehouden en verwijst vooral naar andere hoofdstukken waarin die stroomdalgrasland-soorten wél optreden.
Aangezien stroomdalgrasland geen homogene vegetatie-eenheid is verwijzen we voor de verspreiding ook naar de hoofdstukken over Glanshaververbond, Kamgrasland en Zilverschoonverbond. Het is echter duidelijk dat alle relevante opnames die in dit hoofdstuk gebruikt werden afkomstig zijn van de Grensmaas en meer bepaald van een kamgraswei, een droog stroomdalgrasland en een niet nader bepaald biotoop te Meeswijk Maasmechelen (Tripmadam, Zacht vetkruid, Kaal breukkruid), Ophoven Kessenich Kinrooi (Tripmadam, Veldsalie), de Oude Maas te Dilsen (Voorjaarsganzerik), een grindbegroeiing en een grinddijk te Kerkeweerd Dilsen (Zacht vetkruid), een koeweide te Dilsen (Voorjaarszegge, Zacht vetkruid), een grinduitschuring, een Maasoever en een Maaswiel te Elerweert Elen Dilsen (Zacht vetkruid, Sikkelklaver), een wegberm-Maasdijk te Maaseik (Veldsalie), een wegberm-maasdijk te Aldeneik Maaseik (Veldsalie), een wegberm-Maasdijk te Bichterweert Rotem Dilsen (Veldsalie), een begraasde wegberm-Maasdijk te Eisden Maasmechelen (Veldsalie) en een gemaaide wegberm-Maasdijk te Lande Maasmechelen (Veldsalie).
Stroomdalgraslanden komen zowel in vochtige als droge milieus voor. Voor de vochtige vertegenwoordigers verwijzen we naar het Glanshaver- en het Zilverschoonverbond. De droge stroomdalgraslanden zijn open tot gesloten graslanden op hooggelegen, basenrijke, humusarme tot licht humushoudende zand- en lichte zavelgronden (Weeda et al. 1996). Van de natuurlijke locaties, rivierduintjes, schiet in Vlaanderen niets meer over. De dijken en zandgroeven zijn momenteel het refugiummilieu voor deze zeer bijzondere flora. Het basengehalte van de grond wordt in de regel op peil gehouden door winterse hoge waterstanden. De naar de rivier gekeerde zijde van de winterdijken is dus de meest relevante standplaats. Stroomdalgraslanden waar het rivierwater niet voldoende impact meer op heeft verzuren en degenereren.
De stroomdalgraslanden zijn een weinig stabiel vegetatietype, dat zich vrij snel moet weten aan te passen aan de constante wijzigingen eigen aan een natuurlijk riviersysteem. Het verhaal van stroomdalgrasland is er een van constant wijken vanaf de indijking van de rivier. De overstroming van de (Midden)Maas wordt binnen de perken gehouden vanaf de 8ste eeuw door de winterdijken die de Franken in de alluviale vlakte aanleggen. Deze vormen een onderbroken net van dijken dat enkele de bewoningskernen buiten het overstromingsbed beschermt. Grote gedeelten van het winterbed blijven regelmatig overstromen. Vanaf de 15de eeuw worden vrij lage zomerdijken op de oeverwal aangelegd. De zones tussen zomer- en winterdijk, het nog overstroombare gedeelte van de alluviale Maasvlakte, noemt men ‘weerd’ of ‘weert’ (uiterwaard). In 1880 worden op gemiddeld 1 km van de Maas nieuwe winterdijken opgericht. Halverwege de 19de eeuw heeft men ten behoeve van de landbouw en als trekweg voor de scheepvaart nieuwe zomerdijken tegen de rivier opgetrokken. Vanaf dit moment gaat het om een ononderbroken aaneengesloten dijk. Deze bedijking maakte een landbouwgebruik van het volledige winterbed mogelijk. Het zo ontstane uiterwaardgebied en vooral de oude geulen werden sindsdien bij overstromingen bedekt met een permanent toenemend dek van klei, leem en zandleem, vermits een komsysteem was ontstaan achter de zomerdijk. Dit in tegenstelling tot de vroegere winterbedding waar op het zandig en grindig substraat de klei-, leem- en zandleempaketten regelmatig verplaatst en herschikt werden bij elke overstroming. Het grillig reliëf van zandbanken en geulen dat daardoor in stand gehouden werd, verdween na de bedijking door het nivellerend dek van zandleem en klei. Dit betekende het einde van de natuurlijke stroomdalgraslanden, die vanaf dan nog enkel op de dijken een laatste toevluchtsoord vonden. Na een dijkdoorbraak in 1926 worden de winterdijken nog eens 40 cm hoger opgetrokken. Vanaf de jaren vijftig werd een nieuwe gordel noodzakelijk rond het mijnverzakkingsgebied. Ook bij grindwinning langs de Maas werden dijken verplaatst en aangelegd. Het winterbed overstroomt momenteel nog enkel bij debieten groter dan 1500 kubiek per seconde. De Maasdijken zijn afwijkend van de meeste andere in Vlaanderen, doordat ze met leem, (kwartair Maas)grind en grof zand opgeworpen zijn. De dijken zijn er eveneens uniek, omdat ze nog ten dele de sterk meanderende Maas in zijn natuurlijk verloop volgen, i.p.v. de rivier netjes in een keurslijf te dwingen, zoals bij de meeste grotere Vlaamse rivieren inmiddels het geval is. De opgeworpen dijken werden aan Vlaamse zijde echter na elke overstroming hersteld en verstevigd met breuksteen en betonplaten. De dijk fungeerde ook nadat de functie als trekweg voor de scheepvaart verloren ging, grotendeels als weg. Dit ressorteert op het huidige ogenblik in nog slechts enkele schamele restjes stroomdalgrasland op niet al te recent aangepakte dijktaluds of ontgrindingsputten.
Stroomdalgraslanden waar het rivierwater niet voldoende impact meer op heeft verzuren en degenereren. Het is slecht gekend in welke mate de Glanshaverhooilanden en Kamgrasweiden met stroomdalsoorten een successiestadium zijn van meer zuivere graslanden behorend tot het Verbond van droge stroomdalgraslanden, dan wel of deze laatste nooit in zuivere vorm op onze dijken hebben voorgekomen. De vegetatie van de natuurlijke zandbanken van vóór 1850 is helemaal niet gedocumenteerd.
Het aantal bedreigingen voor stroomdalgrasland is bijzonder groot. Het uitsteken van planten met sierwaarde (Veldsalie, Wildemanskruid, Anjers, …), betreding, omzetting in landbouwareaal, omzetting in wegenis, bemesting, vergrassing, te intensieve begrazing, wegvallen van beweiding, aanplant van bomen, dijkverzwaring, ontwatering en uitloging van de grond, genetische verarming van relictpopulaties, zand- en grindwinning hebben geleid tot de huidige toestand, waarbij dit type grasland met uitsterven bedreigd wordt.
Het traditionele beheer van de dijken in het Grensmaasgebied is overwegend een begrazingsbeheer. Op een aantal plaatsen werd ook struweel- en bosontwikkeling op de dijken toegelaten (Van Looy & De Blust 1999). Er zijn twee grote groepen beheersadviezen geformuleerd voor het stroomdalgrasland op de dijken van de Maas. De klassieke formuleren raadgevingen voor het instandhouden van de schaarse restantjes door een aangepast maai- of begrazingsbeheer (cf. Van der Zee 1992, Zwaenepoel 1993, 1998, Allemeersch 1994, Peters & Van Looy 1996, Weeda et al. 1996, Van Looy & De Blust 1999). Meer integrale benaderingen houden een pleidooi voor grootschalige natuurontwikkeling, waarbij spontane rivierprocessen opnieuw een kans moeten krijgen (cf. Van Looy & De Blust 1995, Weeda et al. 1996, Hoet et al. 1998, Nagels et al. 1999, Toebat et al. 2000). Voor de typische droge stroomdalgraslanden, zoals van Nederland beschreven, wordt vooral extensieve beweiding aanbevolen (Peters & Van Looy 1996, Weeda et al. 1996). Peters & Van Looy (1996) pleiten eerder voor extensieve jaarrondbegrazing (paarden, runderen, …) dan seizoenale beweiding met schapen of hooibeheer, om een zo gevarieerd mogelijk aantal biotopen te creëren. Allemeersch (1994) prefereert runderbegrazing. Shepherd et al. (1993) experimenteren met een begrazingsdichtheid van één dier (konikpaardjes en runderen) per drie hectare op Hochter Bampd. Allemeersch (1994) constateert dat Gewone agrimonie, Ruige leeuwetand, Kattedoorn, Ruige weegbree, Echte kruisdistel en Witte munt best gedijen bij een extensieve beweiding. Van Looy & De Blust (1999) geven Echte kruisdistel, Kattendoorn, Ruige weegbree, Ruige leeuwentand, Wilde cichorei, Zacht vetkruid, Grote tijm, Kamgras, Rode ogentroost en Muizeoor op als kensoorten voor graasbeheer. Kleine bevernel gedijt onder begrazing zowel als onder maaibeheer. In de extensief begraasde situatie komt ze voor in de mooiste, soortenrijkste vegetaties. Van der Zee (1992) beveelt een herfstmaaibeurt aan voor het behoud van vegetaties met Grote centaurie (Centaurea scabiosa). Voor Veldsalie pleit Zwaenepoel (1993, 1998) voor één maaibeurt eind augustus-begin september. Allemeersch (1994) stelt vast dat Ruige leeuwetand ook gedijt onder maaibeheer, dat Knolsteenbreek zich niet vestigt op nieuwe, gemaaide dijken, in tegenstelling tot Kleine pimpernel en Gulden sleutelbloem die dat wél doen. Kattedoorn, Ruige weegbree en Marjolein houden het niet uit op de gemaaide dijken. Van Looy & De Blust (1999) geven Groot streepzaad, Grote bevernel, Margriet, Echt bitterkruid, Fluitenkruid, Veldzuring, Beemdkroon, Glanshaver, Knoopkruid en Glad walstro op als kensoorten voor maaibeheer. Knolsteenbreek wordt een kenmerkende soort genoemd van het soortenrijk Glanshaverhooilandtype, maar gedijt ook goed in extensief begraasde situaties. Groot streeepadd gedijt er best onder twee keer maaien per jaar. Grote bevernel verdwijnt snel bij slecht beheer, zoals te vroeg maaien, niet afvoeren en dergelijke.
Stroomdalgraslanden zijn meestal relatief rijke begroeiingen aangezien er vaak soorten in voorkomen van verschillende vegetatietypes tegelijk (Glanshaververbond, Klasse der ruderale vegetaties, Verbond der droge stroomdalgraslanden, Kalkgraslanden). Toch zijn ze floristisch quasi steeds sterk verarmd in vergelijking met situaties waarbij een natuurlijk riviersysteem voorkomt.
Zoals in de paragraaf ‘ontstaan’ geschetst, is veel van de spontaneiteit van dit vegetatietype verloren gegaan, doordat het natuurlijke milieu compleet vervangen is door kunstmatige dijken.
Het is relatief eigen aan dit vegetatietype dat het in staat is zich aan te passen aan een zeer dynamisch riviersysteem. De meeste begroeiingen zijn dus op één en dezelfde standplaats niet per se zeer oud. Wél is het duidelijk dat bij gebrek aan een continu voorhanden zijn van een geschikt biotoop soorten uitsterven en niet vlot meer terugkeren. Het pionierend karakter is dus toch relatief. Het soortenspectrum hoort wel in de onmiddellijke omgeving aanwezig te zijn, wat alleen kan in een ouder, goed ontwikkeld systeem, waarbinnen voortdurende wisselingen plaats kunnen vinden.
Het vegetatietype stroomdalgrasland is nog slechts met snippers in de grootte-orde van vierkante meters bewaard. Het potentiële biotoop is nochtans vrij groot. Allemeersch (1994) schat het aantal kilometer Maasdijken in het Maasland vrij nauwkeurig op 36,8 km, verspreid over 44 dijken of dijkgedeelten.
Onder de huidige omstandigheden, waarbij alleen nog nieuwe winter- en zomerdijken in aanmerking komen voor de vestiging van stroomdalgrasland is een vlotte en volledige nieuwvestiging quasi uitgesloten. Tal van soorten zijn reeds verdwenen, zoals blijkt uit het lijstje van Van Looy & De Blust (1999) in paragraaf 2. Alleen wanneer er opnieuw een natuurlijker riviersysteem kan getolereerd worden, waarbinnen rivierduintjes etc. een kans kunnen krijgen is vestiging weer reëler.
Deze is zeer sterk toevalsgebonden, gezien de aanvoer van diasporen via het water een niet te voorspellen succes kent. In een natuurlijk riviersusteem is de snelheid wellicht verbazend groot. In de huidige situatie verwaarloosbaar klein.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.