De karteringseenheid ha is veel ruimer benut dan de naamgeving doet vermoeden. Alle graslanden en pioniersvegetaties van voedselarme, zure, meestal zandige standplaatsen worden ertoe gerekend. Bijgevolg omvat de karteringseenheid diverse plantengemeenschappen. Ze kunnen in grote lijnen herleid worden tot drie subtypes. Bepaalde indicatieve soorten komen meestal samen voor in een subtype. Het subtype valt evenwel niet af te leiden uit de kartering.
De struisgrasgraslanden vertonen een min of meer gesloten grasmat, waarin ook heischrale soorten kunnen voorkomen. Door het gesloten karakter krijgen eenjarige plantensoorten hier minder kansen. Zwak ontwikkelde vegetaties komen ruim verspreid voor onder de vorm van droge graslanden, vaak op matig voedselarme zandige bodems. Goed ontwikkelde vegetaties zijn terug te vinden in wegbermen, op dijken, in dreven, op schrale taluds, in onbemeste gazons of een zeldzame keer in (hobby)weiden. Open pioniersgraslanden op stuivende tot meer gefixeerde landduinen zijn eveneens gekarteerd als ha. Het betreft vegetaties behorende tot het buntgrasverbond. Ze zijn gekenmerkt door het voorkomen van buntgras, heidespurrie, zandzegge en zandstruisgras. Bovendien is er een rijke (korst)moslaag aanwezig bestaande uit beker-, rendier- en andere korstmossen, ruig haarmos en soms ook massaal de invasieve soort grijs kronkelsteeltje. Meer gefixeerde landduinen zijn gekenmerkt door een toename van bladmossen en grassen. In meer open, grazige vegetaties groeien soorten als vroege haver, klein vogelpootje, zilverhaver, klein tasjeskruid, dwergviltkruid en zandblauwtje. Deze meer open vegetaties van het dwerghaververbond zijn ook terug te vinden op minder dynamische, arme zandgronden. Ze beslaan dan vaak kleine oppervlaktes en komen niet apart tot uiting op de kaarten. Ze zijn vervat in de omringende biotopen. Omdat de karteringseenheid uiteenlopende vegetatietypes omvat, variëren de standplaatscondities: van extreem droog en dynamisch voor het open pioniersgrasland en vegetaties van het buntgrasverbond, over minder stuivende en vochtigere humusrijkere condities voor begroeiingen van het dwerghaververbond tot (matig) droog, minder dynamisch en soms minder zuur voor de struisgrasvegetaties. De ha-vegetaties groeien doorgaans op zandbodems, soms op lemig zand of zandleembodems. Struisgrasgraslanden kunnen ook op kalkhoudende leem of leem op grind voorkomen. Het betreft altijd grondwateronafhankelijke vegetaties.
Zure droge graslanden en buntgrasvegetaties in de kustduinen zijn apart gekarteerd als had om het geografische verschil (kust versus binnenland) te duiden. Aan de Belgische kust ontbreken soorten als heidespurrie en zandstruisgras, die behoren tot de bovenvermelde indicatieve soorten. De zwak ontwikkelde vorm ha° heeft bijna uitsluitend betrekking op droge graasweiden. Bermen, taluds, … met dergelijke begroeiing zijn zelden gekarteerd. De vegetatie wordt gedomineerd door gewoon struisgras en soorten zoals rood zwenkgras, gewoon reukgras, schapenzuring, gewone veldbies, gewoon biggenkruid, gewone reigersbek, jakobskruiskruid of duizendblad komen frequent voor. Zulke graslanden kunnen evengoed als hp* gekarteerd zijn. Het veelvuldig voorkomen van schapenzuring en/of de aanwezigheid van meerdere indicatieve soorten leidt dan tot ha°, terwijl minder soortenrijke graslanden eerder hp* zijn. Soortenrijke struisgrasvegetaties met soorten als echte guldenroede, steenanjer, mannetjesereprijs en grote tijm zijn als ha* gekarteerd. Ook schrale relictsituaties, die onvoldoende getypeerd konden worden als heischraal grasland (hn, hm) zijn als ha* aangeduid omwille van het voorkomen van fosfaatvliedende soorten als blauwe knoop, gewone vleugeltjesbloem, tandjesgras of tormentil. Het gebruik van ha* is evenwel niet stelselmatig toegepast en gelijkaardige situaties kunnen elders als ha aangeduid zijn. Open pioniersgrasland op landduinen en begroeiingen van min of meer vastgelegde landduinen zijn meestal gekarteerd als ha/dm of als ha+dm, waarbij de /-verhouding pas na 2000 gebruikt is. De kartering ha°/dm is sporadisch gebruikt voor het aanduiden van dergelijke begroeiingen die gedomineerd zijn door grijs kronkelsteeltje. Deze invasieve soort verdringt de oorspronkelijke mossen en korstmossen en werkt het stuivend karakter tegen. De BWK geeft echter geen volledig beeld van het voorkomen van dergelijke situaties. Een beperkte opslag van struiken en bomen wordt geduid als hab. De notatie hab° staat voor een zwak ontwikkelde struisgrasvegetatie met opslag van bomen en struiken.
De karteringseenheid ha kent een ruime verspreiding in Vlaanderen, met een zwaartepunt in de Kempen en Zandig Vlaanderen. In de Leemstreek is ha zeldzamer omwille van een minder geschikte bodem. Het voorkomen is beperkt tot zandige tot zandlemige opduikingen in wegbermen, taluds en op hoog gelegen gronden (ondermeer de tertiaire getuigenheuvels). In de Polders ontbreken ha-vegetaties nagenoeg volledig. Open pioniersgrasland op landduinen en begroeiingen van min of meer vastgelegde landduinen zijn -op enkele locaties na- beperkt tot de Kempen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.