Dit zijn laagvenen waar de vegetatie in contact staat met min of meer alkalisch grond- of oppervlaktewater. Door de aanwezigheid van vrije kalk, worden ze ook wel kalkmoerassen genoemd. Goed ontwikkeld kalkmoeras is zeer soortenrijk met soorten als Moeraswespenorchis en Grote muggenorchis.
Een extensief maaibeheer is meestal noodzakelijk om verbossing tegen te gaan. Doorgaans is één maaibeurt in de zomer of nazomer voldoende. In stabiele slenken-bultenmoerassen, zoals in het Buitengoor, is maaibeheer niet gewenst en kan verbossing en vergrassing tegengegaan worden door wegplaggen van de bultvegetaties. Het uitwendige beheer is zeer belangrijk voor de instandhouding van dit habitattype met prioritaire aandacht voor het behoud van een goede grond- en waterkwaliteit zonder inspoeling van landbouwmeststoffen of huishoudelijk afvalwater, behoud van een maximale kwel en bescherming tegen betreding.
Herstel is mogelijk op vroegere standplaatsen door een hervatting van het extensieve maaibeheer na herstel van de oorspronkelijke waterhuishouding. Succes hangt in grote mate af van de zeer delicate balans tussen toevoer en afvoer van regenwater en basenrijk grondwater of oppervlaktewater. In veel gevallen is verwijdering van de toplaag (door middel van plaggen, ondiep afgraven of kleinschalige vervening) noodzakelijk om de oorspronkelijke vegetaties te herstellen. Vele typische soorten (o.a. zeggen) hebben een langlevende zaadvoorraad. In de voormalige Vlaamse Vallei, met een zwaartepunt in het Waasland, in de valleien van Schelde en Leie, langs de dekzandrug uit het boven-Pleistoceen tussen grofweg Mechelen en Diest en in de Jekervallei komt een aantal geïsoleerde moeraskalkdepressies voor. Deze zones bieden potenties voor herstel van dit vegetatietype indien de delicate hydrologie en nutriëntenhuishouding kunnen hersteld worden.
Dit zijn laagvenen waar de vegetatie in contact staat met min of meer alkalisch grond- of oppervlaktewater. Door de aanwezigheid van vrije kalk, worden ze ook wel kalkmoerassen genoemd. In tegenstelling tot overgangs- en trilveen (habitattype 7140) treedt er geen waterstagnatie op doordat het grondwater voortdurend wordt ververst. De venige afzettingen zijn vaak beperkt vanwege de lage biomassaproductie en wisselen soms af met lagen van kalkneerslag. Door de beperkte mineralisatie van organisch materiaal vanwege de permanent vrij hoge grondwaterstand en door de binding van fosfaat aan calcium-ijzercomplexen zijn weinig nutriënten beschikbaar voor de plantengroei. Snelle, forse groeiers maken in dit milieu geen kans. Goed ontwikkelde alkalische laagvenen behoren tot de soortenrijkste plantengemeenschappen van Vlaanderen met een groot aantal sterk gespecialiseerde en bedreigde soorten. Ze komen ook voor in natte duinvalleien (waar ze tot habitattype 2190 gerekend worden).
De vegetatie bestaat vooral uit lage schijngrassen en (bruin)mossen. Kenmerkende schijngrassen zijn o.a. Tweehuizige zegge, Dwergzegge, Vlozegge, Blonde zegge, Schubzegge, Gele zegge, Blauwe zegge, Armbloemige waterbies en Breed wollegras. De mosflora is uitgesproken soortenrijk. Topkapselmossen zoals Sterrengoudmos, Groot vedermos en Veenknikmos, slaapmossen met een typische bruinige kleur, zoals verschillende soorten sikkelmossen en schorpioenmossen en levermossen zoals Echt vetmos en moerasvorkjes zijn typisch. In dit habitattype groeien ook talrijke kruiden, waaronder enkele zeer opvallende soorten zoals orchideeën. Knopbies kan in dit milieu een markante plaats innemen. Ze geeft dan de vegetatie een typisch bulten-slenkenpatroon. Paddenrus en puntmossen treden in wat voedselrijkere en/of verstoorde milieus meer op de voorgrond.
In het Buitengoor te Mol, waar op de zure, Kempense zandgronden van nature natte heide zou voorkomen, ontwikkelde zich fraai alkalisch laagveen onder invloed van de constante aanvoer van kalkrijk grondwater vanuit het kanaal Bocholt-Herentals. In het Torfbroek te Kampenhout ontbreekt de zure invloed en zorgen kalkrijke bodemlagen voor de aanvoer van kalkrijk grondwater. Deze vegetaties nemen hier een positie in tussen alkalisch laagveen en blauwgrasland op iets drogere standplaatsen, die er beide in mozaïek met elkaar voorkomen. De vegetaties zijn er zeer soortenrijk met Parnassia en orchideeënsoorten als Moeraswespenorchis, Bosorchis en Grote muggenorchis.
Deze kalkmoerassen kunnen voorkomen in complex met, of als overgang naar andere vegetatietypes zoals trilvenen (habitattype 7140), blauwgraslanden (habitattype 6410), grote zeggenvegetaties, rietvegetatie en broekbos (habitattype 91E0). Aangrenzende greppels, sloten, poelen en vijvers zijn doorgaans rijk aan kranswieren (habitattype 3140).
In dit habitattype kan Groenknolorchis voorkomen, een bijlage 2-soort van de Habitatrichtlijn. De ongewervelde faunagemeenschap van dit habitattype heeft veel soorten gemeen met andere laagproductieve vegetatietypes van natte standplaatsen (bv. blauwgraslanden en kleine zeggenvegetaties). Vanwege de kalkrijkdom is de slakkenfauna evenwel veel soortenrijker.
Dit habitattype is slechts “marginaal aanwezig” in Vlaanderen. In de Kempen liggen enkele sites met een constante, kalkrijke kwel vanuit de Kempense kanalen zoals het Buitengoor en het Sluismeer te Mol. Een andere belangrijke vindplaats is het Torfbroek (Kampenhout) in de Brabantse leemstreek. Ook in de duinpannen komen nog relicten van kalkmoerasjes voor, die echter tot habitattype 2190 behoren.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.