Blauwgraslanden of vochtige schraallanden zijn onbemeste, één keer per jaar gehooide graslanden die 's winters plasdras staan en 's zomers oppervlakkig uitdrogen. Ze danken hun naam aan de aspectbepalende blauwachtige kleur door de aanwezigheid van soorten als Pijpenstrootje, Blauwe zegge, Zeegroene zegge, Blonde zegge, Tandjesgras en Blauwe knoop. Blauwgraslanden kunnen echter ook bruin ogen door de aanwezigheid van mossen en soorten als Biezenknoppen. Vertegenwoordigers op minerale bodems zijn veel bloemrijker dan hun tegenhangers op meer venige bodem. De blauwgraslanden met basenarme kwel (6410_ve, bwk: hmm), ook veldrusgraslanden genoemd, zijn graslanden met als kenmerkende soorten Kranskarwij, Kleine schorseneer, Klimopklokje en Klein glidkruid. Blauwgraslanden die kalkrijker zijn kan je herkennen aan soorten als Bosorchis, Grote muggenorchis en Betonie (6410_mo, bwk: hme).
Dit natuurstreefbeeld komt overeen met het Europees beschermd habitat Blauwgrasland (6410).
De instandhouding hangt voornamelijk af van een jaarlijks maaibeheer en een gunstige waterhuishouding, onder invloed van (basenrijk) grondwater. Oppervlakkige drainage kan belangrijk zijn om verzuring door stagnerend regenwater tegen te gaan als de kwelflux niet groot is. Daarnaast streeft het beheer naar het tegengaan van elke vorm van eutrofiëring. Kleine relicten die in mozaïek voorkomen met andere vegetatietypes kunnen eventueel ook door extensieve begrazing in stand worden gehouden.
Het beheer bestaat uit volgende maatregelen
Blauwgraslanden waren tot de 19e eeuw op vele plaatsen in Vlaanderen vrij algemeen. Herstel van blauwgraslanden is vooral mogelijk op verruigde en verboste percelen in de buurt van de nu nog bestaande blauwgraslandrelicten. Door te plaggen kunnen diverse soorten (o.a. de meeste zeggen) zich eventueel hervestigen vanuit de zaadvoorraad in de bodem. Ook door hydrologische herstelmaatregelen kan succesvol herstel optreden.
Pijpenstrootjegraslanden zijn beter bekend onder de naam blauwgrasland en niet te verwarren met de bultige, soortenarme vegetaties van Pijpenstrootje die we typisch in natte heidegebieden aantreffen. Blauwgraslanden zijn onbemeste, één keer per jaar gehooide graslanden die 's winters plasdras staan en 's zomers oppervlakkig uitdrogen. Ze danken hun naam aan de aspectbepalende blauwachtige kleur door de aanwezigheid van soorten als Pijpenstrootje, Blauwe zegge, Zeegroene zegge, Blonde zegge, Tandjesgras en Blauwe knoop. Blauwgraslanden kunnen echter ook bruin ogen door de aanwezigheid van mossen en soorten als Biezenknoppen. Vertegenwoordigers op minerale bodems zijn veel bloemrijker dan hun tegenhangers op meer venige bodem. Blauwgrasladen zijn mesotroof, dus matig voedselrijk tot voedselarm maar niet zeer voedselarm. Ze zitten tussen de Dotterbloemgraslanden en de Vochtige heischrale graslanden. Ze hebben dan ook soorten die in beide van deze streefbeelden ook voorkomen. In het grondwater zit meestal carbonaat en/of ijzer, dit zorgt voor de binding van fosfaat. Doordat fosfaat zeer weinig beschikbaar is wordt de productie gelimiteerd.
In Vlaanderen onderscheiden we twee types van blauwgraslanden, Blauwgrasland met basenrijke kwel (6410_mo, bwk:hme) en Blauwgraslanden met basenarme kwel (6410_mo, bwk:hmo). Die laatste zijn graslanden met als kenmerkende soorten Kranskarwij, Kleine schorseneer, Klimopklokje en Klein glidkruid.
Onder dit natuurstreefbeeld vallen ook volgende vegetaties:
Dit habitatsubtype/natuurstreefbeeld is in een gezonde staat als het aan zekere voorwaarden voldoet, die nagestreefd moeten worden in het beheer (o.b.v. de LSVI tabellen)
Omwille van de continue toestroming van kwel wordt de beschikbaarheid van nutriënten op een laag niveau gehouden:
De concentratie van protonen (de zuurtegraad) wordt op een laag niveau gebufferd in type 6410_ve omwille van de basenarme kwel. Het optimaal pH-bereik van het ondiepe grondwater ligt tussen 5,7 en 7. De N-depositie mag voor dit type maximaal 15 kg N /ha /jaar bedragen.
De veldrusassociatie komt voor op zure venige zandgronden met lateraal bewegend grondwater. Het betreft vaak standplaatsen met ondiepe, basenarme kwel die s’ winters sporadisch onder water kunnen staan. Het habitattype heeft een optimaal pH-bereik tussen 5,0 en 6,5 (bodem pH).
Goed ontwikkelde basenarme blauwgraslanden zijn uiterst zeldzaam in Vlaanderen. De voedselarme Dotterbloemgraslanden en Veldrusgraslanden komen iets meer voor maar zijn ook zeer zeldzaam.
Dit type blauwgraslanden komt voor op plaatsen met kwel die zowel basenrijk (6410_mo) als basenarm (6410_ve) kan zijn.
In de winter mag het waterpeil boven het maaiveld reiken, maar overstroming met voedselrijk water is nefast, alsook nutriënten die via kwelwater binnenkomen. In de zomer drogen de standplaatsen oppervlakkig uit. Het kwelwater is veelal wel ijzerrijk waardoor fosfaten grotendeels onbeschikbaar zijn voor de vegetatie.
Deze pagina werd mogelijk gemaakt door de financiële steun van het LIFE-programma van de EU(opent nieuw venster) in het kader van het LIFE Green valley-project(opent nieuw venster).
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.