Dit habitattype omvat de zuurminnende Eiken-Berkenbossen op zeer voedselarme zandgronden met Zomereik, Ruwe en Zachte berk, vaak gemengd met Wilde lijsterbes en Ratelpopulier. In mindere mate komen ook Wintereik en Beuk voor. De struiklaag is zwak ontwikkeld en bevat Sporkehout en berk en verder ook sporadisch Wilde lijsterbes. De kruidlaag is arm en bestaat vooral uit Bochtige smele, Blauwe bosbes, Struikhei en andere grassen en kruiden van zure bodems. Dit habitattype is o.a. zeer belangrijk voor de vogelrichtlijnsoorten Middelste bonte en Zwarte specht en Wespendief en verder ook voor een groot aantal vogels van structuurrijke loofbossen (o.a. Fluiter, Bonte vliegenvanger, Boomklever, Boomkruiper, Appelvink, Bosuil).
Een klassiek hooghoutbeheer, dat aan de voorwaarden van een duurzaam multifunctioneel bosbeheer voldoet, en dat rekening houdt met de natuurlijke karakteristieken en vereisten van het bostype, kan verenigbaar zijn met het behoud en de ontwikkeling van het habitattype. Specifieke beheermaatregelen omvatten o.a. zoomen mantelbeheer, open-plekken-beheer, omvormingsbeheer van aanplanten van naaldhout en Amerikaanse eik, exotenbestrijding en maximaal behoud van dikke bomen en dood hout.
Dit habitattype is lokaal in goede staat als het aan de criteria van de LSVI-tabellen voldoet. De LSVI-tabel voor dit Natura2000-habitat kan je terugvinden in dit rapport(opent nieuw venster) van het inbo.
Dit habitattype komt in aanmerking voor verschillende bosbeheervormen.
Een klassiek hooghoutbeheer, dat aan de voorwaarden van een duurzaam multifunctioneel bosbeheer voldoet, en dat rekening houdt met de natuurlijke karakteristieken en vereisten van het bostype, kan verenigbaar zijn met het behoud en de ontwikkeling van het habitattype. In een aantal specifieke situaties (rijke uitgangssituatie, kwetsbare zones, belangrijke potenties) is evenwel een aangepast beheer, dat zich volledig toespitst op de aanwezige specifieke natuurwaarden, wenselijk of zelfs noodzakelijk om kwalitatief duurzaam behoud en ontwikkeling te garanderen. Specifieke beheermaatregelen omvatten o.a. zoomen mantelbeheer, open-plekken-beheer, omvormingsbeheer van aanplanten van naaldhout en Amerikaanse eik, exotenbestrijding en maximaal behoud van dikke bomen en dood hout.
Andere mogelijke bosbeheervormen voor dit habitattype zijn nietsdoen-beheer, middelhout- of hakhoutbeheer. Seizoensbegrazing is mogelijk bij lage dichtheden in combinatie met aangrenzende open schrale terreinen en bij voorkeur met het inlassen van dichtheidsfluctuaties en/of verjongingsperiodes. Begrazing is niet combineerbaar met omvorming van naaldhout naar loofhout.
Verminderen van atmosferische depositie, luchtvervuiling en bemestingsinvloeden vormen een eerste voorwaarde voor het behoud en herstel van dit habitattype. Het instellen van bufferzones is noodzakelijk als maatregel tegen het inwaaien en inspoelen van nutriënten. Een ander belangrijk aspect is de bestrijding van Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik en andere invasieve exoten, die een ontwikkeling naar de natuurlijke vegetatie beletten. Zelfherstel is mogelijk door natuurlijke successie van aanplanten van Grove den of door actieve omvorming van exotenaanplantingen naar bossen met een natuurlijke boomsamenstelling. Ook is spontane successie mogelijk uit voedselarme, open terreinen (heide, kapvlakte of stuifzanden). Bestrijding van Amerikaanse vogelkers en andere invasieve exoten is een basisvereiste om een succesvolle omvorming te realiseren. Bij de vochtige varianten dient tevens de hoge grondwatertafel behouden of hersteld. Er dient gestreefd naar een grote structuurrijkdom en een toename van de hoeveelheid dood hout. Tevens is het herstel of de ontwikkeling van een voldoende grote, aaneengesloten bosoppervlakte wenselijk, door bosuitbreiding of verbinding van bestaande bossen.
Dit habitattype omvat de zuurminnende, oligotrofe Eiken- Berkenbossen op zeer voedselarme, vaak gepodsoliseerde of slecht doorlaatbare kwartaire dekzandgronden met Zomereik, Ruwe en Zachte berk, vaak gemengd met Wilde lijsterbes en Ratelpopulier. In mindere mate komen ook Wintereik en Beuk voor. Sommige auteurs maken hierbij onderscheid tussen een Zomereiken- en een Wintereiken- Berkenbos, waarbij dit laatste type enkel voorkomt in de Hoge Kempen.
Het Eiken-Berkenbos kent een vrij groot potentieel verspreidingsgebied, op de voedselarme zanden in de Kempen en plaatselijk op de armste plaatsen op de Vlaamse zandrug. Bij een strikte interpretatie worden alleen de ‘oude’ bossen tot het habitattype gerekend, met een goed ontwikkelde structuur, inclusief volgroeide bomen van o.a. eik en logischerwijze dus reeds minstens 100 jaar bos. De grote meerderheid van de bossen die op de Biologische Waarderingskaart gekarteerd zijn als Eiken-Berkenbos (qb) zijn echter relatief recente, spontane verbossingen met loofhout ofwel oudere, actieve heidebebossingen (meestal met naaldhout, waarbij voldoende natuurlijke loofhoutopslag aanwezig is). Jonge bosbestanden, ontstaan door spontane verbossing of omvorming van naaldhout, worden in principe niet tot het habitattype gerekend. Bovendien bevinden veel van deze jonge bossen zich nog in een pionierstadium, waarbij de ontwikkeling van een bosbodem nog aan de gang is. De huidige vegetatie is daarom niet steeds een afspiegeling van het werkelijke climaxbos: het aanwezige pionier Eiken-Berkenbos-type is vaak een successiestadium naar zuurminnend Eiken-Beukenbos (habitattype 9120).
Ondanks het grote potentiële verspreidingsgebied, en het feit dat veel van deze gronden ook effectief bebost zijn, zijn oude, goed ontwikkelde bosbestanden en oudbos-locaties van dit type uiterst zeldzaam en vooral te zoeken op landduinen en andere, extreem droge, arme zandkoppen in de Kempen.
De struiklaag is zwak ontwikkeld en bevat Sporkehout en berk en verder ook sporadisch Wilde lijsterbes. De kruidlaag is arm en bestaat vooral uit Bochtige smele, Blauwe bosbes, Struikhei en andere grassen en kruiden van zure bodems. Pijpenstrootje groeit op vochtige plekken. Verder komt vaak een dichte moslaag voor met vooral Gesnaveld klauwtjesmos.
Dit habitattype is o.a. zeer belangrijk voor de vogelrichtlijnsoorten Middelste bonte en Zwarte specht en Wespendief en verder ook voor een groot aantal vogels van structuurrijke loofbossen (o.a. Fluiter, Bonte vliegenvanger, Boomklever, Boomkruiper, Appelvink, Bosuil). Oude eiken en holle, dode en kwijnende bomen zijn essentieel voor soorten als Boommarter, vleermuizen van de bijlage 2 en 4 (o.a. Rosse vleermuis), Vliegend hert (bijlage 2-soort) en voor behoud en ontwikkeling van een rijke gemeenschap van ongewervelde dieren, mossen en fungi. Voldoende structuurrijkdom impliceert ook open plekken, mantels en zomen, met een groot aantal zeldzame soorten die geassocieerd worden met schrale zomen, heischrale graslanden en heidebiotopen (Levendbarende hagedis, Hazelworm, talrijke insectensoorten als Bruine eikenpage, Bont dikkopje, zandloopkevers, Veldkrekel enz.). Langs bosranden en op open plekken vinden we de typische koepelnesten van bosmieren (3 beschermde soorten in Vlaanderen). In de strooisellaag van deze open bossen komt de Boskrekel voor. Grote open plekken en jonge bestanden in het bos zijn een potentiële broedplaats voor de vogelrichtlijnsoorten Nachtzwaluw en Boomleeuwerik, naast de bedreigde Boompieper
Bos bedekt de ganse oppervlakte, waarbij zoveel als mogelijk natuurlijke processen zorgen voor het voortbestaan. Een verschuivend lappendeken-patroon van tijdelijke openingen in het kronendak zorgen ervoor dat steeds een deel van het bos open is, en in verjongend stadium. Bomen en struiken bestaan voornamelijk uit inheemse loofsoorten, zoals de Zomereik, Ruwe en Zachte berk, vaak gemengd met Wilde lijsterbes en Ratelpopulier. Grove den komt van nature voor als pioniersoort. Beuk en Wintereik komen in geringe mate voor. Naaldhout en exotische soorten kunnen lokaal worden getolereerd maar mogen nergens de boom- of struiklaag domineren. Het voorkomen van individuele soorten en boomdensiteit kan variëren doorheen het ganse bos. Eénsoortige dichte bestanden of gemengde bestanden kunnen op gegeven ogenblikken en/of op sommige plekken voorkomen. Het bos omvat bomen en struiken van alle leeftijden en formaten, zowel in ongelijkjarig als in gelijkjarig verband. Overal voorkomende zaailingen krijgen de kans om in de tijdelijke openingen op te groeien. Er zijn veel dode en afstervende bomen met gaten en holle delen, gebroken stamstukken, afgebroken takken en rottende takken. Over het ganse bos ligt er dood hout, variërend van volledige bomen tot kleine takjes. Oude eiken en holle, dode en kwijnende bomen zijn essentieel voor soorten als Boommarter, vleermuizen (o.a. Rosse vleermuis), Vliegend hert en voor behoud en ontwikkeling van een rijke gemeenschap van ongewervelde dieren, mossen en fungi. De bodem wordt gedomineerd door een lappendeken van Blauwe bosbes, Bochtige smele, Pijpenstrootje en Struikheide. De gevarieerde structuur van het bos staat garant voor een diversiteit aan schuilplaatsen en voedsel voor populaties van vogels, zoogdieren en invertebraten. Zo is dit type bos o.a. zeer belangrijk voor de vogelrichtlijnsoorten Middelste bonte en Zwarte specht en Wespendief en verder ook voor een groot aantal vogels van structuurrijke loofbossen (o.a. Fluiter, Bonte vliegenvanger, Boomklever, Boomkruiper, Appelvink, Bosuil). Voldoende structuurrijkdom impliceert ook open plekken, mantels en zomen, met een groot aantal zeldzame soorten die geassocieerd worden met schrale zomen, heischrale graslanden en heidebiotopen (Levendbarende hagedis, Hazelworm, talrijke insectensoorten als Bruine eikenpage, Bont dikkopje, zandloopkevers, Veldkrekel enz.). Langs bosranden en op open plekken vinden we de typische koepelnesten van bosmieren. In de strooisellaag van deze open bossen komt de Boskrekel voor. Grote open plekken en jonge bestanden in het bos zijn een potentiële broedplaats voor de vogelrichtlijnsoorten Nachtzwaluw en Boomleeuwerik, naast de bedreigde Boompieper.
Goed ontwikkelde oud-bos-sites van dit type zijn “uiterst zeldzaam” en hebben actueel slechts een oppervlakte van enkele honderden ha: Zomereiken-Berkenbos: armste bodems in de Vlaamse zandstreek (bv. Drongengoed te Knesselare en Houthulstbos) en de Kempen (bv. armste delen Grotenhout te Lille en Zoerselbos). Wintereiken-Berkenbos: het Lanklaarderbos (Dilsen) en Mechelse bos (Maasmechelen) herbergen, hoewel historisch enige tijd ontbost, belangrijke restanten (o.a. autochtone Wintereik).
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.